Franse adoptiekinderen

Dat mijn kinderen Franser zijn dan ik wist ik al toen we hier pas een jaar woonden.

Mijn oudste dochter Marijn, toen zes jaar oud, had vanaf onze aankomst in april tot aan de zomervakantie niet durven praten in deze nieuwe taal. Op de kleuterschool werd al snel aangenomen dat ze dat ook niet kon. Bij de bakker hoorde ik twee dames fluisteren over la fille handicapée terwijl ze met een treurige glimlach haar kant op keken. Ik wist nog niet hoe te vertellen dat haar mondje thuis niet stil stond. Pas na de schoolvakantie durfde Marijn op school een ingestudeerd gedichtje voor te dragen. Het meisje naast haar had tranen in haar ogen: “een wonder!” Ze had nog nooit haar stem gehoord.

Al snel praatten de meisjes onderling alleen nog Frans, destijds nog met een zwaar accent du midi. Bij diezelfde bakker was het nu een andere vrouw die me aansprak: “Wat goed dat u Franse kinderen heeft geadopteerd!”

Inmiddels zijn de meisjes groot en merk ik een verschil met andere Nederlanders die ik hier heb leren kennen. Vaak hadden de ouders een toeristische activiteit, waardoor de kinderen de hele zomer met Nederlandse vriendjes konden spelen. Door de jaren heen hoorden ze de verhalen over scholen waar je de leraar gewoon ‘Kees’ mocht noemen en om vier uur weer naar huis mocht. De volwassen gasten praatten over het Nederlandse studentenleven dat een stuk bruisender leek dan de strakke opleidingen in Frankrijk. Het is wellicht niet zo verbazingwekkend dat de meeste kinderen die hier zijn opgegroeid voor hun studie weer naar Nederland zijn gegaan.

Ondertussen zaten mijn dochters bij hun agrarische moeder en al werkte hun vader nog in Nederland, ze zagen hem vooral in het huis dat hij in Frankrijk had. “Ik praat net zo makkelijk Frans als Nederlands”, schreef Marijn aan haar vriendinnetje in Haarlem, drie jaar nadat we waren vertrokken. “Maar ik praat liever Frans, omdat ik nu in Frankrijk woon.” Ikzelf deed mijn best door uitsluitend Franse romans te lezen en iedere avond naar het Franse journaal te kijken, hoe slecht ik dat ook vond. Ik kreeg Franse vriendinnen en had jaren een relatie met een Franse man. Maar mijn accent bleef.

Twee van mijn dochters zijn in hetzelfde land gebleven, als is dat in Fiene’s geval achthonderd kilometer verderop, in Parijs. Naast geneeskunde studeerde ze aan de École Normale Supérieure, waar Sartre en De Beauvoir haar voorgingen. Veel Franser kan het niet worden. Lara ging, na twee jaar Sorbonne, naar de London Film School, waar ze tussen jongeren uit de hele wereld verblijft. Maar tot mijn grote verbazing zoekt ze andere Franse ‘expats’ op voor nostalgische discussies over hun boulanger.

Marijn, de oudste, met haar blonde haar schijnbaar het meest Nederlands, noemt zichzelf sudiste en zegt nooit meer uit onze regio weg te willen. En dat geldt ook voor mij. Ik kan in het Frans alles zeggen wat ik denk en voel, maar iedereen vraagt nog steeds waar ik vandaan kom. “Ne changez rien”, zeggen de Fransen. Het maakt je wie je bent.

Na twintig jaar denk ik dat dan maar moet accepteren.

Lidewij van Wilgen is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames. www.terredesdames.com