Als ik tijdens een etentje met Fransen een vermakelijke anekdote zoek waarmee ik mezelf even goed belachelijk maak, hoef ik niet lang na te denken. Monden vallen open: ‘Dat meen je niet?! Heb je dat echt gedaan?!’ Jawel, zo gek was ik: na een paar maanden in Frankrijk wilde ik zó graag integreren dat ik vrijwillig mijn Nederlandse rijbewijs inruilde voor mijn Eerste Echte Franse Document. Natuurlijk beging ik vervolgens genoeg kleine snelheidsovertredingen om met een puntenloos, en dus ongeldig rijbewijs te eindigen. Hoe ik, wonend op een afgelegen domein, dat jaar ben doorgekomen zal ik hier maar niet zwart-op-wit zetten. Uiteindelijk reed ik mijn Volvo naar een zaaltje met gestreste pubers om mijn theorie-examen ditmaal in het Frans af te leggen.
Mijn volgende project naar verfransing was ambitieuzer: het verwerven van de Franse nationaliteit. Na twintig jaar in Frankrijk vond ik het moeilijk om een tweederangsburger zonder stemrecht te zijn. Ik heb een bedrijf in Frankrijk, ik heb Fransen in dienst, ik betaal hier mijn belasting. Hoe frustrerend de Franse politiek ook is, ik wil ook kunnen stemmen.
Lang dacht ik dat ik ‘gewoon’ Frans wilde worden, waarschijnlijk zou ik hier toch altijd blijven wonen. Maar inmiddels ben ik niet meer die dertiger die zo worstelde om haar plek te vinden. Met het ouder worden keek ik met meer objectiviteit en ook compassie naar mezelf. Ja, natuurlijk moet je de taal beheersen van het land waar je woont. Maar hoe erg is het dat mensen al na twee woorden hebben begrepen dat ik een Nederlander ben? Ik bén een Nederlander. Toen ik mijn nieuwe vriend meenam naar Amsterdam hoorde ik mezelf met enige trots uitleggen hoe in de 17de eeuw iedere burger met een beetje geld aandelen in de VOC kon kopen, terwijl in Frankrijk al het geld vastzat bij de adel met hun kastelen. In discussies met Fransen voel je nog steeds die klassenstrijd, nu toegepast op pensioenen en staatsschulden, onderwerpen waar ik als nuchtere Nederlander zo anders naar kijk. Na al die jaren heb ik het eindelijk begrepen: mijn Nederlanderschap is onderdeel van wie ik ben.
Helaas denkt de Nederlandse overheid daar anders over: je mag best de Franse nationaliteit aannemen, maar dan nemen we je Nederlanderschap af. Een tijd lang begreep ik niet hoe dat kon. Ik ben geboren in Nederland, Nederlands is mijn moedertaal, ik heb zelfs Nederlandse letterkunde gestudeerd. Maar daar hebben ze niets mee te maken. Er zijn maar twee groepen die Nederlands mogen blijven, en daar vallen zelfstandige vrouwen die bewust voor hun identiteit kiezen niet onder. Alleen wilsonbekwame kinderen of vrouwen die geschaakt worden door een Franse man mogen de identiteit van hun geboorte aanhouden. Mijn jongste dochter begrijpt er niets van: “Ik heb maar acht maanden in Nederland gewoond en ik mag Nederlands blijven en jij het grootste deel van je leven en je mag dat niet?”
Maar ik ben gered… Zo lang de scheiding met mijn Franse man niet is uitgesproken, val ik nog in de wilsonbekwame categorie. Mijn naturalisatie verschijnt die zomer in het bulletin officiel. En als je eenmaal de dubbele nationaliteit hebt, is dat voor altijd. Dus als ik een tijdje later voor mijn paspoort naar de Nederlandse ambassade in Parijs loop voel ik een snik van ontroering als ik de driekleur van Nederland in de wind zie wapperen. Dat ik die had kunnen verliezen! Op de terugweg, langs de Seine, voel ik eenzelfde ontroering als ik de gereinigde gevel van de Notre Dame zie glanzen in de avondzon. La France!
Wat ben ik dankbaar dat ik niet heb hoeven kiezen.
Archief