Een doffe dreun, gevolgd door een laatste vermoeide zucht van een oude balk, voor ook die het krakend begaf. Dat was het. Als het geraamte van een overmaatse mammoet lag het eeuwenoude huis gevloerd in het gras. Ik was zeven en wist nog niet dat dingen konden veranderen. M’n fietsje was rood, de tuin van mijn grootmoeder groot, in Frankrijk liep weleens een koe door de tuin en aan de overkant stond een huis, gemaakt van wat de mensen voorhanden hadden, bomen en leem, zo legde oma uit.
De bewoners vertrokken. Er kwam een gat in het leien dak, geen mens keek er naar om. Regen ging geduldig haar gang en drupte op de nokbalk tot hij het opgaf en er van het gebouw niets overbleef dan een hoopje hout, lei en leem. Inmiddels is ook dat geheel verdwenen, teruggezakt in de natuur waar het uitkwam. Een mens kan er zo aan voorbij lopen zonder te zien dat zich hier hele levens hebben afgespeeld.
Zelfs de oude mensen uit de buurt zijn de gezinnen die er ooit woonden bijna vergeten. Ze hebben ze gekend, maar herinneren zich geen gezichten meer. Ik vond dat gek, maar inmiddels blijkt ook mijn geheugen gewist, er verdween een compleet huis dat jaren mijn uitzicht was. Tijdens mijn aanwezigheid spoorloos opgeslokt door het landschap. Ook hier, niets meer van te zien.
Behalve in het voorjaar, als narcissen fluisteren van vroeger. De voorjaarsbodes vertellen over vervlogen tijden, voor wie het horen wil klinkt uit hun gele trompetten het verhaal van het erf waarop ze stonden. Trotse bloemen die een impressie van het verleden geven, heel even blazen ze de huizen weer tot leven. ‘Hun’ huizen en boerderijen verdwenen, de narcissen breidden zich langzaam uit. Ideale bloemen voor wie zich de luxe van tuinieren niet kan veroorloven omdat er water gepompt moet, was getobd, hout gezaagd, kleden geklopt, kachels gepoetst, meubels geboend, groenten geweckt, koeien gemolken, varkens gemest en de duizend dingen die onontkoombaar bij leven horen. Dan is het al heel mooi als het ook nog lukt een handvol bollen poten. Als alles nog grauw en modderig is, belonen ze de planter met vrolijk getoeter dat ieder voorjaar iets luider aanzwelt. Ook als de bewoners het allang niet meer kunnen horen.
Mensen gingen dood of weg, hun huizen bleven achter. In mijn jeugd was 1 op de 3 panden bewoond, het tweede was ruïne en het derde begon daar behoorlijk naar te leunen, maar werd wel gebruikt. (In de op een na armste streek van Frankijk stonden strak pleisterwerk en een knap geschilderd kozijn op de prioriteiten lijst net onder kaartjes voor de opera.) In de loop der jaren werden ruïnes die te redden waren, opgeknapt door enthousiaste Nederlanders en Vlamingen. De rest verviel tot natuur, voor altijd verdwenen. Maar in het voorjaar weerklinkt in de uitbundige fanfare van narcissen heel even het levendige dorp van vroeger.
Archief Mari