Wij wonen in een klein dorp, op het platteland, met veel boeren en omringd door weilanden. Ik beschrijf het maar even, want het is belangrijk voor wat ik straks ga vertellen.
De huisjes zijn oud en vaak bouwvallig. Er stort weleens wat in. Er lopen koeien en schapen. En je ziet meer rubberen laarzen dan hoge hakken. In de tuin van de buren staat een tractor. In de bossen rondom lopen everzwijnen en herten. U snapt het: we wonen à la campagne.
In ons dorpje staat ook een eeuwenoud schoolgebouw. Een heel fraai pand dat een paar jaar geleden is gekocht door Parijzenaars die er zelf nooit zijn en er zelf nooit zijn gaan wonen. Maar ze hebben er wel een paar miljoen in geïnvesteerd. Tenminste, dat schatten de buren zo in.
Alles is prachtig gerenoveerd. De muren, de tuinen, het bijhuis: het is schitterend geworden. De oude dakpannen zijn er zelfs allemaal een voor een afgehaald, schoongemaakt en weer opgelegd.
En in dat oude en compleet opgeknapte schoolgebouw kun je nu logeren. Een soort hyperchique en peperdure Airbnb, maar dan als in een soort kasteeltje. Midden in ons dorpje met krakkemikkige huisjes en koeien.
En toen gebeurde het. We liepen ons huis uit en stonden op straat. Het asfalt was nog bezaaid met dikke plakken modder: de aardappelboer was net langsgereden met tractor en aanhanger. En we hoorden een stem. Een vrouw riep. We draaien ons gezicht naar waar het geluid vandaan kwam. En daar kwam een dame aanlopen. Nee, daar kwam een dame aanschrijden. Alsof ze tien centimeter boven de weg zweefde. Ze droeg een lange, hagelwitte badjas. Ze had hagelwitte slippertjes aan haar poezelige voetjes met zichtbaar gelakte teennagels. Haar lange zwarte haar was geföhnd en geborsteld. Ze was zwaar opgemaakt met eyeliner en knalrode lippenstift. Een Kim Kardashian lookalike uit Parijs. Maar dan lopend in de modder van onze aardappelboer. Ze was vanuit haar gloednieuwe logeerkamer naar de marmeren badkamer gelopen, dachten we zo, en daar had ze die smetteloze badjas aangetrokken en zich rijkelijk besprenkeld met Chanel en zo was ze ons smoezelige, modderige dorpje ingelopen.
“Bonjour!” riep ze ons toe. We zeiden vriendelijk gedag. Ze vroeg of we wisten waar de bakker was. Ze wilde graag een croissantje voor ontbijt. En weten waar ze verse vis kon kopen.
Ik schets het beeld nog even. Ons kleine, eeuwenoude boerendorp met bewoners met rubberen laarzen. En een flanerende Kardashian gekleed in hagelwit en zigzaggend langs verse klonten klei.
Ze vertelde dat ze in het oude schoolgebouw verderop logeerde. Ze wilde iets eten. We zagen op haar badjas nu het logo en de naam van de oude school staan. Vijfsterrenstijl.
We zeiden dat er in ons dorp alleen een kleuterschool, een kerk en een begraafplaats zijn. Verder niets.
Maar waar we dan in hemelsnaam ons eten haalden?
Nou, met de auto, tien minuten rijden, bij de supermarkt.
Hebben ze daar wel verse croissants en verse vis?
Nee, daar moet je nog een stuk verder voor rijden.
“O jee”, zei ze. “Mon dieu.” Ze keek beteuterd naar haar badslippers en trok haar zorgvuldig gestileerde wenkbrauwen op.
En toen wiebelde ze voort. Haar armen naar beneden en haar handen iets naar buiten gestoken. Alsof ze haar evenwicht moest bewaren. Op zoek naar croissants en vis. We zagen haar langzaam verdwijnen aan de horizon, als een witte schim.
Archief