Huizenaanbod

Mari Maris
Mari Maris

De geur van geluk

 

De bakker was broodmager. Zijn vrouw ook. Tot ik onder haar shirt op een dag een lichte bolling bespeurde, na verloop van tijd was er sprake van een serieuze zwelling en durfde ik het te vragen – met zulke zaken dient uiterste voorzichtigheid te worden betracht, voor je het weet heb je een vrouw tot op het bot beledigd – en ja, ze was officieel zwanger.

Als het inderdaad helpt een ongeboren vrucht te omringen met zoveel mogelijk geluk en heerlijke geuren, er zachtjes tegen te zingen, dan moest het exemplaar uit de bakkersbuik wel in een roze wolk op aarde landen. Het was dan ook een stralende baby die op een dag achter in de bakkerij lag, haar mandje tussen de kraakverse baguettes en dampende croissants. Het kleintje leek de geur met volle teugen op te snuiven terwijl haar moeder, alweer haast op haar oude gewicht, eclairs vulde met banketbakkersroom. Adem maar diep in kleintje, dat is de geur van geluk.

Zelfs in Frankrijk is vast en zeker een wet die baby’s in een bakkerij verbiedt, maar ik hoopte van harte dat de inspecteur die bezwaar maakt tegen zulk geluk nooit geboren wordt. Geen idee wat er gebeurde, en waarom of waarheen, maar op een dag was het bakkersgezin weg. De buurt bleef broodloos achter.

Een tijd later vestigde zich een dorp verderop gelukkig een jong stel dat een bakkerij begon. Een dappere onderneming in een dunbevolkte streek als de onze, waar de mensen intussen ook nog eens gewend waren aan goedkoop stokbrood van de supermarché. Gelukkig bleken de mensen graag een eindje om te rijden voor zúlke knapperige stokbroden, perfect bladerende croissants en brioches zo licht als de hemel.

De nieuwe bakkersvrouw is stukken van steviger bouw, maar langzaamaan begon ze wel heel erg te zwellen. Toen ze een keer gedachteloos een liefdevolle hand op haar buik legde was het overduidelijk; ze had een broodje in de oven. Het groeide flink, de buik paste nog maar net achter de toonbank, de wangen van de trotse zwangere glommen als het glazuur van een eclair. Lopen werd waggelen, en haar moeder verscheen als invalkracht. Die vertelde amper een week later dat het kindje geboren was.

Nu bevindt zich tussen de warme broodjes op de toonbank een blakende baby. Licht bedwelmd door het zoete parfum van vers brood, soesjes en meringues ligt ze daar gelukzalig te stralen. Met op zondag een roze strik om haar hoofdje.

Ik haal diep adem en snuif de geur van geluk op tot in mijn tenen. Als ik er iets over te zeggen heb, word ik in mijn volgende leven de baby van de bakker.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Nieuwigheid

 

Languit lag de oude eik over de bosweg. De boswachter stond erbij te foeteren, “één flinke wind en kràk, de houthakker had het maanden geleden al voorspeld. Had ik maar moeten luisteren, hij wéét zulke dingen.”

Op mijn vraag of hij hem nu kon bellen om de weg vrij te maken, sloeg zijn humeur om als een blad aan een boom; hij begon vreselijk te lachen. De houthakker bleek van het zeldzame menssoort dat leeft zonder mobiele telefoon,

voor bankzaken gaat hij naar de bank – die in de buurt inderdaad een heus kantoor heeft met echte mensen, papier, pennen zelfs: aan zo’n rits metalen balletjes zodat ze niet gepikt worden. Belasting levert hij in bij het lokale belastingkantoor en met zijn sociale kanalen zit hij drie keer per dag aan tafel. Hij heeft een vaste lijn, eigenlijk vooral voor als er iets is met zijn vader. Dat moet dan wel zó erg zijn, dat vaders stem de paar meter tussen hun huizen niet zou kunnen overbruggen, dus eigenlijk kan die telefoon wel weg. Maar hij is er nou zo aan gewend. En soms moet hij aan Staatsbosbeheer doorgeven hoeveel kuub hout er gezaagd is. Dan komt de telefoon goed van pas, de vriendelijke mevrouw aan de andere kant herkent hem direct – vermoedelijk omdat hij de enige in het land is die zijn zaken telefonisch doorgeeft. Maar niet zo lang geleden moest ze hem vertellen dat het zo niet meer kon, het mocht nog wel per fax. Radeloos trof de boswachter hem aan; hoe moest het in hemelsnaam verder nu hij computerdeskundige moest worden om zijn werk uit te oefenen. Een fax, wat is dat überhaupt?! De boswachter beloofde ’s avonds langs te komen met een oplossing. Ongelovig maar wel iétsje opgelucht toog hij aan het werk.

De boswachter meldde zich met een formulier. Onder geroezemoes van de tv – want die heeft ‘ie wél – vulden ze het in. “En nu? Hoe komt het nou bij Staatsbosbeheer?” “Ik ga het voor je faxen, maar kunnen we eerst nog even het weerbericht zien?”

“Ja goed, maar dat is pas over een half uur, kunnen we daarop wachten?”

“Op Net 2 is nu al een weerbericht”, de boswachter zette intussen het toestel op een ander kanaal. De houthakker trok wit weg. “Wat dóe je? Wat gebeurt er?!” Hij bleek de tv aan of uit te doen, dat er ook een ander kanaal op zat, of misschien zelfs twee, had hij nooit geweten. Nadat het weer voorspeld was en de schok verwerkt, stond hij erop mee te gaan naar het boswachtershuis om te zien hoe het verder zou gaan met zijn formulier.

Inmiddels schijnt hij gewend te zijn aan het idee dat het kan, een machine die op een of andere manier de tekst van een papier teleporteert naar een mevrouw op een kantoor (en dat de lettertjes op het origineel dan blijven staan!) maar heel veel gekker moet het niet worden. Straks kunnen ze nog vanuit de lucht zien wat er in het bos gebeurt.

Ter geruststelling, hakken doet de houthakker met een zaag, een oersterke, gemotoriseerde, kettingzaag. Hij is niet gek hè, ze kunnen zoveel tegenwoordig, je moet wel een beetje met je tijd meegaan.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Dorpse affaires

 

Twee keer per week rammelde de buurboerin voorbij met een vervaarlijk dampende melkbus op een karretje met een gebogen duwstang en een rekje voor een grote melkbus. Ik hoorde pas later waarom ze de tocht ondernam, helemaal vanaf haar boerderij halverwege de straat, langs de mijne, naar de kruising en daar het doodlopende paadje op tot het huis van madame Huguette, een bijzonder portret en bastaardzuster van een mannetje even verderop. Ooit vroeg ik hem of ze weleens contact hadden, maar naar zulke affaires informeer je niet, hij wilde er dan ook alleen over zeggen dat het onzin was, lasterpraat. Daarvan gaat er een hoop rond, maar de helblauwe ogen en typische neuzen van deze twee mensen maken elk DNA-onderzoek overbodig. Druppels water lijken minder op elkaar, dat kán toeval zijn, maar dan óók nog geheel toevallig uit dezelfde straat…? In een dorp waar ze weten van hoeden en randen en waar die elkaar ontmoeten, is dat wetenschappelijk genoeg.

M’enfin, of het door het stempel kwam dat overspelige ouders blijkbaar op hun onwettige kroost afwrijven, door haar eigenaardig karakter of een heel andere affaire; ze bleef alleen, madame Huguette. Pardon, mademoiselle Huguette. Nooit gekust door een vriendje, terwijl ze best knap was. Nooit aangeraakt door een man, en toch was ze echt niet lelijk, zeiden de mensen er gauw bij.

Ze had een vriendin verderop, een weduwe met één koe –dat is precies genoeg om drie keer per week een melkbus aan de vrachtwagen mee te geven. Toen de vriendin op een dag vertrok naar het bejaardentehuis, en later ‘naar god als die zou bestaan’ was er voor de dementerende mademoiselle niemand meer. Behalve dus de buurboerin, die zich over haar ontfermde. Toen zij wat dieper in mademoiselles leven doordrong bleek haar enige luxe, een geiser, ermee uitgescheden. Het probleem werd opgelost met de melkbus heet water, dat op koude winterdagen onmogelijk warm aangekomen kan zijn. Lauwe douche voor mademoiselle, of een koud bad. Zover heb ik nooit doorgevraagd. Ze was sowieso niet zo praterig. Hoe langer alleen, hoe meer betekenis het woord zonderling krijgt.

Mademoiselle had een paar ganzen, een kalf dat ook in de gang mocht komen en wat kippen. Dat was haar blijkbaar genoeg leven. Los van een enkel bezoekje aan de stad in haar antieke autootje, kwam ze alle jaren dat ik buurvrouw was, haar erf niet af. Tot ik op een dag iets zag bewegen op de kruising, een felle kleur in de lage ochtendzon. Na goed turen bleek het de mademoiselle, die met knaloranje geverfd haar op de grote platte steen schichtig om zich heen zat te kijken. En te zonnen, zo leek het. Ik zwaaide van een afstandje, ze gaf geen sjoege. Ook niet toen ik dichterbij was en vroeg of het haar goed ging. Pas na enig aandringen en complimenten over haar nieuwe haarkleur, maakte ze met zo min mogelijk woorden duidelijk dat ze inderdaad zat te zonnen. Sindsdien flaneerde ze elke zonnige dag naar haar steen, –en had de kruising bij mooi weer oranje licht. Op een gegeven moment was ze er zo aan gewend dat ze er ook in de regen zat, urenlang, tot ze geheel doorweekt afdroop. Doodzielig, of, noodgedwongen douche? Ik weet alleen dat de buurboerin niet meer langs langsrammelde, ze werd met veel kabaal van haar eigen erf gezet wegens affaires waar ik liever niet naar vraag.

Op een dag verscheen ook de mademoiselle niet meer, ik hoop dat ze de vriendin met de ene koe heeft teruggevonden.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Feestgebruis

 

Zo’n goddelijke ochtend waar dromen van gemaakt zijn: door het bladerdak van de pergola vallen gefilterde straaltjes zonlicht op mijn boek, de tuin staat in al zijn geurige glorie weelderig te wezen, de vogels zingen er een chanson. Wonen als God in Frankrijk, heel soms lukt het me, en vergeet ik dat ook hier de was en boodschappen zichzelf niet doen.

Helaas, geen gemijmer, ik moet naar een feest. Nooit echt een hobby van me geweest (dat het als cateraar jaren mijn werk was, heeft mijn feestlust niet per se vergroot) en om mijn feestlust nog wat te drukken, duren Franse feesten ook nog eens vreselijk lang. Met een beetje geluk wordt het dessert geserveerd rond middernacht. Met goed fatsoen kun je voor die tijd niet weg, dus lig je na zo’n avondvullend diner zomaar rond drieën in je bed. Kortom, ik zie er nogal tegenop. Gelukkig vieren we dit doopfeest ’s middags. We worden om half een verwacht.

Op de binnenplaats van de boerderij staat de hele familie glimmend gepoetst in hun zondagse goed. De moeder en tantes van het gedoopte feestvarken lopen rond met schalen worst, miniworstenbroodjes, hamrolletjes, cake met stukjes spek (echt, dat is een ding) en meer vormen van varken waar mijn vega-neusje discreet omheen danst. Ik eet stukjes fruit uit de punch. De barbecue brandt al, ik heb goede hoop dat we binnenkort aan tafel kunnen en eind van de middag naar huis. Maar eerst champagne, en nog meer champagne. Ik vis met een bubbelend hoofd nog wat voedend fruit uit leeggedronken punchglazen. Op alleen Nibb-its kan ik moeilijk standhouden.

Net als dat staan, na nog wat champagne, echt penibel begint te worden, mogen we, wat wankelend, aan tafel. Er is flink uitgepakt: quiche met ham, charcuterie, salades met spekjes en voor iedereen een borrelglaasje doperwtensoep. Hoera, dat kan ik eten! Bij de schalen saucijzen, koteletten, speklapjes en wat er verder van een varken valt te bakken, komt ook groene sla. Hoera, nog wat te grazen! Wel zo feestelijk bij de champagne die vrolijk wordt doorgeschonken. Leve het kaasplateau! Een paar puntjes kaas houden me op mijn stoel, in plaats van onder de tafel. Die tafel wordt bij het dessert volgezet met fruitiger champagne; ik kies er een aardbeientarteletje bij. Als de tafel is leeggeruimd wordt mijn hoofd weer wat lichter. Er lijkt zicht op vertrek. Dan verschijnen er koffie en vooral digestieven, afslaan komt me op meer champagne te staan.

Als de opa van het inmiddels rijkelijk gedoopte jongetje van de grond is geraapt en afgevoerd naar bed zie ik kans op te staan. Geschokt grijpt de moeder me bij mijn schouder (voorzichtig, denk ik, zo kiep ik om!). “Het is pas acht uur! Gaan jullie weg?! Dat kán niet, we moeten nog eten!”

“… Dat is toch net klaar?”

“Dat was de middag, nu jeu de boules en daarna eten we samen de restjes op!”

Na keiharde onderhandelingen mogen we even naar huis om op te frissen (en stiekem een levensreddende boterham te eten) en dan móeten we terugkomen om het resterende varken te verorberen. We plakken voor en achter op de auto een papier ‘Beschonken bestuurder’ en rijden stapvoets de vier kilometer naar huis. Die

zou ik in deze toestand normaal gesproken natuurlijk te voet afleggen, maar daar ben ik nu echt te dronken voor. Bovendien moet ik zo weer naar een feest.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Verleden voor het oprapen

 

Zondags struinen we door het verleden. Zo leerden we als schatzoekers in de loop der tijd de buurt en passant van alle kanten kennen. Als bijvoorbeeld de penningmeester van de voetbalvereniging een akkefietje heeft met de juffrouw van de feestcommissie, wordt het lastig samen een brocante organiseren, en zo krijgt een dorp er dan twee. En daar komen we natuurlijk voor. Als het zonnig is tenminste, niets zo treurig als een verregend dorpsfeest, brocantekraampjes waar de verborgen schat na optillen van het afdekzeil een kapotte kurkentrekker blijkt.

Vroeger liet ik me verleiden door charmante antieke stoeltjes waarop je na een kleine reparatie weer jaren goed zou zitten, of een ladekastje dat met een eenvoudig nieuw pootje weer stevig zou staan. Zo groeide de schuur langzaam dicht met kleine klusjes die samen een Enorm Project werden. Op een dag gaf ik het geheel mee aan een bevriende brocanteur en kon weer ademen. Geen opknappertjes meer, hoe verleidelijk ook. Héél moet de schat zijn, en een geldig antwoord hebben op de vraag ‘Wat ga je ermee doen?’ In uitzonderlijk mooie gevallen telt ‘geluk uitstralen met mijn schoonheid’ als geldige functie, maar dan moet je als ding wel van heel goeden huize komen.

Ondanks de steeds strengere criteria lukte het toch alle kasten volledig te vullen, er kasten bij te kopen en ook die weer te vullen. Ik kan nou eenmaal voor heel veel dingen een functie verzinnen. Voor het restaurant kon er altijd een extra stapel antieke bakvormpjes bij, geëmailleerde pannen, kaasmesjes, boterschaaltjes, kaarsenstandaards en een authentieke frietensnijder. En als kookboekenmaker heb je niet gauw te veel mooie borden of schalen. Maar nu er drie buffetkasten propvol servies zitten – geen dichterlijke vrijheid, maar de gênante waarheid – geloof ik toch echt dat er niets meer bij mag.

Toch gaan we elke zonnige zondag. Brocante is ook een reden om van het erf te komen. Het ritje door het altijd verrassende landschap voelt als vakantie, ook al rijden we nooit verder dan 25 minuten vanwege het niet te vermijden risico dat je bij een Blokker Op Een Kleedje terechtkomt, of in een dorp waar blijkbaar iedereen uit de jonge kinderen groeide en kleurige kleertjes en plastic speelgoed je toeschreeuwen. Hartstikke handig voor jonge (groot)ouders maar wij hebben er niets te vinden.

Ik hou het meest van de kraampjes die het verhaal vertellen van een heel leven, een oude vrouw die haar verzameling porseleinen hondjes wegdoet voor ze naar het bejaardentehuis moet. De zolder van mensen die zorgvuldig álles hebben bewaard, van het melkpannetje en het eerste elektrische scheerapparaat (in originele doos) tot het hobbelpaard, alles staat nu zomaar op straat, knipperend tegen het zonlicht. Een uitzet compleet met lakens met geborduurd monogram, degelijke pannen die een heel huwelijk meegingen, een wiegje, een mottige hoed met decennia zolderstof, een doos vol servies, alle jaargangen van de almanak La Poste, tot vorig jaar, een fotolijstje met volledig vergeeld bruidspaar, hun staande

kalender. Als mijn vingers de rondgesleten knopjes naar de juiste datum draaien raken ze tastbaar aan het verleden. Heel even deel ik in een vervlogen leven.

Als ons huis later leeggehaald wordt, komen er weer voor jaren verhalen vrij. In de tussentijd sprokkel ik er nog wat bij.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris

Froid de vivre

 

Bezongen in composities zover het oor reikt, geschilderd door meesters, er zijn boekenplanken over vol geschreven en genoeg films noir (et blanc) om lange winters mee te vullen; La Tristesse. Die pogingen haar te vangen lijken niet doorgedrongen tot de boerenbuitengebieden. In elk geval niet tot dít boerengebied. Doodsbang zijn de mensen hier voor de tristesse van een winter vol van leegte. Verlaten weilanden, kale akkers, geen blad aan de bomen. Een verschrikking, verzuchten de buren. Een prachtige pentekening, vind ik. Zelfs al kan het hier schrikbarend koud zijn. (Toen er op het klimaat nog enige voorspelbaarheid van toepassing was, werd het elke winter wel een keer min twintig. Geen maanden achter elkaar, maar toch, wel weken, soms). IJskoud, prachtig weer, geen Hollands grauw, maar strakblauw met stralende zon die uitnodigt tot gesjouw met hout. Zagen, slepen en stapelen tot je zo warm bent, dat truien en jas eindigen op een hoop in het gras. Daar sta je dan, in je hemd, midden in de winter. Zo ideaal is het natuurlijk niet altijd, ook hier kan het grijs zijn zonder één hoopvol stukje hemel. Ook dan is het mooi.

Maar niets zo mooi als sneeuw natuurlijk. We zijn in december eens ingesneeuwd, er viel in één nacht zo’n dik pak dat de sneeuwschuiver er niet eens aan begon. Je buiten bewegen kon alleen maar lopend, en ook dat viel niet mee zonder tennisrackets onder je voeten. Na vijf dagen reed de bakker voor het eerst weer langs in een geleende jeep met sneeuwkettingen. Er was weer brood, onze kelder lag vol, we hadden koffie en droge bonen, niets te klagen.

Na een dag of acht, met nog meer sneeuw, kwamen de sneeuwschuivers langzaam in actie. Wij waren zo onderhand aan een boodschapje toe en reden het smalle sneeuw-’steegje’ in. De muren van opzij geduwde sneeuw torenden aan weerskanten hoog boven ons uit, de zijspiegeltjes raakten de kanten net niet. We huiverden bij het idee aan een tegenligger. Onnodige angst, zo bleek toen ons pad doodliep op een sneeuwmuur. De sneeuwschuiver had het midden in het witte niets welletjes gevonden en was ermee opgehouden. Toen begonnen de wereldkampioenschappen achteruitrijden.

Eenmaal thuis belden we de moeders in Nederland dat onze kans het kerstdiner te halen wel erg klein was geworden. We gooiden nog een blokje hout op de kachel.

Met kerst aten we matzes – nog van Pasen, en een stuk chocola. De koek was op. Het was het beste kerstdiner ooit, sindsdien hoop ik bij elke sneeuwvlok op zo’n kerst. Zo wit werd het nooit meer, maar zelfs zonder sneeuw geniet ik van de winterse schilderijen achter het raam.

De stilte die over het land hangt, bomen die zich gedetailleerd aftekenen tegen de lucht. Ik ben blij dat ik geen schilder ben, ik zou minstens mijn oor afsnijden van gekmakende frustratie over de ongrijpbare schoonheid van een stil winterlandschap. Hoe kaal en koud ook, weemoedig word ik er niet van. En al zou ik, wat is er eigenlijk mis met een mooi moppie melancholie? Ik zie er wel joie de vivre in.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Pierre

 

Het was bepaalde geen liefde op het eerste gezicht, eerlijk gezegd schrok ik de eerste keer dat ik hem zag. Een gebocheld mannetje, verfrommeld gezicht waarin een verdwaald oog doelloos in de rondte draait. Rechtop, áls hij dat al zou kunnen, amper een meter zestig hoog. Overduidelijk volkomen ongevaarlijk. De schrik kwam van mijn innerlijke stadsjuffer, ‘zulke’ mensen zie je in de stad alleen bij een sociale werkplaats. Hoewel, wat zou Pierre daar doen? Als hij iets maakt, is het vooral iets stuk. Het lijkt of zijn handen net ergens anders terechtkomen dan hij onderweg had gedacht. Voor hij het weet, wordt de wasmachine een fontein, of heeft hij het slot in zijn hand waarvan hij de sleutel wilde omdraaien. Om man en huis te beschermen tegen volledige verruïnering nam neef Jean hem onder zijn hoede als boerderijknecht. Al veertig jaar fietst Pierre er ’s ochtends om zeven uur heen en schreeuwt Jean een klusje in zijn oor – hij is nogal hardhorend. Geheel op elkaar ingespeeld zetten ze samen alles klaar, dan kan Pierre aan het werk. Haast mechanisch, tot zijn taak volbracht is.

Soms raakt hij daarbij van de neus van zijn schoenen tot aan zijn kruin wit gepoederd met het meel dat hij heeft gemalen. “Voor de varkens”, verklaart het verschrikkelijke sneeuwmannetje. “Hout vandaag, mevrouw”, zijn borstelige haar vol houtkrullen, broek onder het zaagsel. “U méént het, meneer!” probeer ik, ironie zal iets voor juffers zijn, niets voor hem in elk geval. ’s Middags eten de twee aan de keukentafel van de boerderij, ’s avonds sluiten ze er af met een glas – of twee.

Vandaag zitten Pierre en Jean aan mijn keukentafel. Ze hebben me net een kar mest gebracht. Na gedane zaken drink je een apéro, dat is nou eenmaal zo. Pierre pakt drinken aan zoals al zijn taken, geconcentreerd tilt hij het glas op en klaart het klusje in twee ferme slokken. Daarna kijkt zijn ene oog verwachtingsvol op, tijd voor conversatie. De praatjes die ik uit alle macht verzin, worden beantwoord met eenlettergrepige reacties. Gelukkig, want als hij ‘aan’ gaat is dat zonder ondertiteling knap lastig te volgen. Zijn spraak is net zo onvast als zijn hand en, als extra handicap voor de toehoorder, in een onwaarschijnlijk plat dialect. Jean lijkt hem altijd te begrijpen, zegt soms zelfs een woord voor. Als Pierre nog een glas achterover heeft geklokt, vindt Jean het mooi geweest en stappen de twee op de tractor. Het kleine mannetje boven het wiel, het grotere achter het stuur. Het is net een echtpaar. Mooi huwelijk.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Ruïnes

 

Een doffe dreun, gevolgd door een laatste vermoeide zucht van een oude balk, voor ook die het krakend begaf. Dat was het. Als het geraamte van een overmaatse mammoet lag het eeuwenoude huis gevloerd in het gras. Ik was zeven en wist nog niet dat dingen konden veranderen. M’n fietsje was rood, de tuin van mijn grootmoeder groot, in Frankrijk liep weleens een koe door de tuin en aan de overkant stond een huis, gemaakt van wat de mensen voorhanden hadden, bomen en leem, zo legde oma uit.

De bewoners vertrokken. Er kwam een gat in het leien dak, geen mens keek er naar om. Regen ging geduldig haar gang en drupte op de nokbalk tot hij het opgaf en er van het gebouw niets overbleef dan een hoopje hout, lei en leem. Inmiddels is ook dat geheel verdwenen, teruggezakt in de natuur waar het uitkwam. Een mens kan er zo aan voorbij lopen zonder te zien dat zich hier hele levens hebben afgespeeld.

Zelfs de oude mensen uit de buurt zijn de gezinnen die er ooit woonden bijna vergeten. Ze hebben ze gekend, maar herinneren zich geen gezichten meer. Ik vond dat gek, maar inmiddels blijkt ook mijn geheugen gewist, er verdween een compleet huis dat jaren mijn uitzicht was. Tijdens mijn aanwezigheid spoorloos opgeslokt door het landschap. Ook hier, niets meer van te zien.

Behalve in het voorjaar, als narcissen fluisteren van vroeger. De voorjaarsbodes vertellen over vervlogen tijden, voor wie het horen wil klinkt uit hun gele trompetten het verhaal van het erf waarop ze stonden. Trotse bloemen die een impressie van het verleden geven, heel even blazen ze de huizen weer tot leven. ‘Hun’ huizen en boerderijen verdwenen, de narcissen breidden zich langzaam uit. Ideale bloemen voor wie zich de luxe van tuinieren niet kan veroorloven omdat er water gepompt moet, was getobd, hout gezaagd, kleden geklopt, kachels gepoetst, meubels geboend, groenten geweckt, koeien gemolken, varkens gemest en de duizend dingen die onontkoombaar bij leven horen. Dan is het al heel mooi als het ook nog lukt een handvol bollen poten. Als alles nog grauw en modderig is, belonen ze de planter met vrolijk getoeter dat ieder voorjaar iets luider aanzwelt. Ook als de bewoners het allang niet meer kunnen horen.

Mensen gingen dood of weg, hun huizen bleven achter. In mijn jeugd was 1 op de 3 panden bewoond, het tweede was ruïne en het derde begon daar behoorlijk naar te leunen, maar werd wel gebruikt. (In de op een na armste streek van Frankijk stonden strak pleisterwerk en een knap geschilderd kozijn op de prioriteiten lijst net onder kaartjes voor de opera.) In de loop der jaren werden ruïnes die te redden waren, opgeknapt door enthousiaste Nederlanders en Vlamingen. De rest verviel tot natuur, voor altijd verdwenen. Maar in het voorjaar weerklinkt in de uitbundige fanfare van narcissen heel even het levendige dorp van vroeger.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Boerenrechtvaardigheid

 

‘Smerige dieven in het dorp!’ In onhandige, zwabberige letters waarschuwt het gevarenbord niet meer voor een dreigende kruising, maar voor geboefte. Een dag later is er een gemeentelijke vuilniszak over het bord getrokken en daarmee het gevaar uit zicht. Na deze daad van ordeherstel is de communale klusjesman zo te zien bergafwaarts gegaan; heuvelopwaarts blijkt het stopbord ook een nieuwe betekenis te hebben ‘Stop au salop!’ (Stop de klootzak, red.) Keurig rijm, in dezelfde zwalkende zwarte letters op het knalrode bord. Ik onderschrijf de stelling geheel, maar begin zo onderhand wel nieuwsgierig te worden welke specifieke klootzak er gestopt moet worden. Het mysterie moet nog even wachten, het is lunchtijd.

Onderweg naar huis word ik staande gehouden op het dorpsplein – dat klinkt veel levendiger dan de werkelijkheid is; een lege kerk, een plantsoentje, een parkeerplaats waar soms een auto staat en een muziekkiosk. Vanuit haar mottige Renaultje gebaart een buurvrouw van verderop dat ik moet stoppen. Ze draait haar raam open en begint opgewonden te ratelen, ze slaat zelfs, zeer on-Frans, de ça va plichtplegingen over. Of ik het al gehoord heb van de borden? Alleen gezien eigenlijk, en er niet veel van begrepen.

“Er is een kalf gestolen!” Wie haalt zoiets nou in z’n hoofd, vraag ik me af, in een gemeenschap waar iedereen weet wat voor kleur sokken je aan de lijn hebt, kun je onmogelijk ongezien zo’n halsmisdaad begaan. Een kalfje is vervolgens ook niet zomaar weggemoffeld, want het klinkt schattig maar is binnen de kortste keren een kolos van een paar honderd kilo. Met oorbel bovendien, speciaal bedacht om elk rund altijd te kunnen traceren. Maar vooralsnog is het kalf spoorloos. “Zou het niet gewoon onder het prikkeldraad door zijn geglipt, zoals kleine kalfjes zo vaak doen?” hoop ik de lynch-achtige blik in haar ogen te sussen. Maar nee, “onmogelijk”, weet ze zeker. “Dat doet een net geboren kalf niet en de bestolen boer had gisteren duidelijk gezien dat de koe op knappen stond, vanmorgen was ze ‘leeg’ net als de wei.” Nou hebben we dus een dief in ons midden, toch eerst maar eens lunchen lijkt me het beste. Hoewel er een vreemd bijsmaakje aanzit.

De volgende ochtend ga ik voor het laatste nieuws op de koffie bij mijn Franse tante Françoise, die ook wel la Gazette genoemd wordt. De dief is gevonden, dezelfde jonge boer die ook al eens beschuldigd is van het leeghalen van konijnenhokken en de slipjesroof van een waslijn. Een bijzonder geval. Iemand heeft hem ’s morgens vroeg gezien (zié je nou?!), met het nog natte kalf in de hooggeheven schepbak van zijn tractor. De dief woont iets verderop, de bestolen boer is direct verhaal gaan halen. Omdat het pasgeboren kalfje nog geen oorbel droeg had de jonge boer gedacht dat niemand het zou missen… Er is inderdaad iets raars met die jongen. De boer heeft hem flink gestraft, zegt Françoise. Met het toch wat grimmige sfeertje in het dorp vrees ik het ergste. Het vonnis luidt dat de stelende boer het kalfje verzorgt tot het volwassen is en dan goed vetgemest teruggeeft. Een prachtig passende straf, gerechtigheid met boerenverstand.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Het Onmisbare Mannetje

 

Mari Maris: chef, groenteboerin en boekenmaker woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.
In haar eerste column beschrijft ze H.O.M : Het Onmisbare Mannetje. “De laatsten der oude garde huisjesbezitter heten nieuwkomers welkom in ‘hun’ Frankrijk met het verklappen van geheime adresjes, door de jaren heen vergaard en daarom, al is het misschien morrend, met trots verteld. Het mannetje dat geweldige wijn verkoopt voor haast niks, ‘Proef maar, heerlijk toch. Ik zal je wel introduceren.’ want bij een beetje wijnmannetje, hoort een vleugje illegaal gestookte eau de vie, of ander levensbedreigend brouwsel, en loop je niet zomaar binnen. ‘Het beste brood vind je bij dát bakkertje, haf uurtje rijden…..” Lees verder in nummer 5, nú in de winkels!