Huizenaanbod

Mari Maris
Mari Maris

Froid de vivre

 

Bezongen in composities zover het oor reikt, geschilderd door meesters, er zijn boekenplanken over vol geschreven en genoeg films noir (et blanc) om lange winters mee te vullen; La Tristesse. Die pogingen haar te vangen lijken niet doorgedrongen tot de boerenbuitengebieden. In elk geval niet tot dít boerengebied. Doodsbang zijn de mensen hier voor de tristesse van een winter vol van leegte. Verlaten weilanden, kale akkers, geen blad aan de bomen. Een verschrikking, verzuchten de buren. Een prachtige pentekening, vind ik. Zelfs al kan het hier schrikbarend koud zijn. (Toen er op het klimaat nog enige voorspelbaarheid van toepassing was, werd het elke winter wel een keer min twintig. Geen maanden achter elkaar, maar toch, wel weken, soms). IJskoud, prachtig weer, geen Hollands grauw, maar strakblauw met stralende zon die uitnodigt tot gesjouw met hout. Zagen, slepen en stapelen tot je zo warm bent, dat truien en jas eindigen op een hoop in het gras. Daar sta je dan, in je hemd, midden in de winter. Zo ideaal is het natuurlijk niet altijd, ook hier kan het grijs zijn zonder één hoopvol stukje hemel. Ook dan is het mooi.

Maar niets zo mooi als sneeuw natuurlijk. We zijn in december eens ingesneeuwd, er viel in één nacht zo’n dik pak dat de sneeuwschuiver er niet eens aan begon. Je buiten bewegen kon alleen maar lopend, en ook dat viel niet mee zonder tennisrackets onder je voeten. Na vijf dagen reed de bakker voor het eerst weer langs in een geleende jeep met sneeuwkettingen. Er was weer brood, onze kelder lag vol, we hadden koffie en droge bonen, niets te klagen.

Na een dag of acht, met nog meer sneeuw, kwamen de sneeuwschuivers langzaam in actie. Wij waren zo onderhand aan een boodschapje toe en reden het smalle sneeuw-’steegje’ in. De muren van opzij geduwde sneeuw torenden aan weerskanten hoog boven ons uit, de zijspiegeltjes raakten de kanten net niet. We huiverden bij het idee aan een tegenligger. Onnodige angst, zo bleek toen ons pad doodliep op een sneeuwmuur. De sneeuwschuiver had het midden in het witte niets welletjes gevonden en was ermee opgehouden. Toen begonnen de wereldkampioenschappen achteruitrijden.

Eenmaal thuis belden we de moeders in Nederland dat onze kans het kerstdiner te halen wel erg klein was geworden. We gooiden nog een blokje hout op de kachel.

Met kerst aten we matzes – nog van Pasen, en een stuk chocola. De koek was op. Het was het beste kerstdiner ooit, sindsdien hoop ik bij elke sneeuwvlok op zo’n kerst. Zo wit werd het nooit meer, maar zelfs zonder sneeuw geniet ik van de winterse schilderijen achter het raam.

De stilte die over het land hangt, bomen die zich gedetailleerd aftekenen tegen de lucht. Ik ben blij dat ik geen schilder ben, ik zou minstens mijn oor afsnijden van gekmakende frustratie over de ongrijpbare schoonheid van een stil winterlandschap. Hoe kaal en koud ook, weemoedig word ik er niet van. En al zou ik, wat is er eigenlijk mis met een mooi moppie melancholie? Ik zie er wel joie de vivre in.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Pierre

 

Het was bepaalde geen liefde op het eerste gezicht, eerlijk gezegd schrok ik de eerste keer dat ik hem zag. Een gebocheld mannetje, verfrommeld gezicht waarin een verdwaald oog doelloos in de rondte draait. Rechtop, áls hij dat al zou kunnen, amper een meter zestig hoog. Overduidelijk volkomen ongevaarlijk. De schrik kwam van mijn innerlijke stadsjuffer, ‘zulke’ mensen zie je in de stad alleen bij een sociale werkplaats. Hoewel, wat zou Pierre daar doen? Als hij iets maakt, is het vooral iets stuk. Het lijkt of zijn handen net ergens anders terechtkomen dan hij onderweg had gedacht. Voor hij het weet, wordt de wasmachine een fontein, of heeft hij het slot in zijn hand waarvan hij de sleutel wilde omdraaien. Om man en huis te beschermen tegen volledige verruïnering nam neef Jean hem onder zijn hoede als boerderijknecht. Al veertig jaar fietst Pierre er ’s ochtends om zeven uur heen en schreeuwt Jean een klusje in zijn oor – hij is nogal hardhorend. Geheel op elkaar ingespeeld zetten ze samen alles klaar, dan kan Pierre aan het werk. Haast mechanisch, tot zijn taak volbracht is.

Soms raakt hij daarbij van de neus van zijn schoenen tot aan zijn kruin wit gepoederd met het meel dat hij heeft gemalen. “Voor de varkens”, verklaart het verschrikkelijke sneeuwmannetje. “Hout vandaag, mevrouw”, zijn borstelige haar vol houtkrullen, broek onder het zaagsel. “U méént het, meneer!” probeer ik, ironie zal iets voor juffers zijn, niets voor hem in elk geval. ’s Middags eten de twee aan de keukentafel van de boerderij, ’s avonds sluiten ze er af met een glas – of twee.

Vandaag zitten Pierre en Jean aan mijn keukentafel. Ze hebben me net een kar mest gebracht. Na gedane zaken drink je een apéro, dat is nou eenmaal zo. Pierre pakt drinken aan zoals al zijn taken, geconcentreerd tilt hij het glas op en klaart het klusje in twee ferme slokken. Daarna kijkt zijn ene oog verwachtingsvol op, tijd voor conversatie. De praatjes die ik uit alle macht verzin, worden beantwoord met eenlettergrepige reacties. Gelukkig, want als hij ‘aan’ gaat is dat zonder ondertiteling knap lastig te volgen. Zijn spraak is net zo onvast als zijn hand en, als extra handicap voor de toehoorder, in een onwaarschijnlijk plat dialect. Jean lijkt hem altijd te begrijpen, zegt soms zelfs een woord voor. Als Pierre nog een glas achterover heeft geklokt, vindt Jean het mooi geweest en stappen de twee op de tractor. Het kleine mannetje boven het wiel, het grotere achter het stuur. Het is net een echtpaar. Mooi huwelijk.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Ruïnes

 

Een doffe dreun, gevolgd door een laatste vermoeide zucht van een oude balk, voor ook die het krakend begaf. Dat was het. Als het geraamte van een overmaatse mammoet lag het eeuwenoude huis gevloerd in het gras. Ik was zeven en wist nog niet dat dingen konden veranderen. M’n fietsje was rood, de tuin van mijn grootmoeder groot, in Frankrijk liep weleens een koe door de tuin en aan de overkant stond een huis, gemaakt van wat de mensen voorhanden hadden, bomen en leem, zo legde oma uit.

De bewoners vertrokken. Er kwam een gat in het leien dak, geen mens keek er naar om. Regen ging geduldig haar gang en drupte op de nokbalk tot hij het opgaf en er van het gebouw niets overbleef dan een hoopje hout, lei en leem. Inmiddels is ook dat geheel verdwenen, teruggezakt in de natuur waar het uitkwam. Een mens kan er zo aan voorbij lopen zonder te zien dat zich hier hele levens hebben afgespeeld.

Zelfs de oude mensen uit de buurt zijn de gezinnen die er ooit woonden bijna vergeten. Ze hebben ze gekend, maar herinneren zich geen gezichten meer. Ik vond dat gek, maar inmiddels blijkt ook mijn geheugen gewist, er verdween een compleet huis dat jaren mijn uitzicht was. Tijdens mijn aanwezigheid spoorloos opgeslokt door het landschap. Ook hier, niets meer van te zien.

Behalve in het voorjaar, als narcissen fluisteren van vroeger. De voorjaarsbodes vertellen over vervlogen tijden, voor wie het horen wil klinkt uit hun gele trompetten het verhaal van het erf waarop ze stonden. Trotse bloemen die een impressie van het verleden geven, heel even blazen ze de huizen weer tot leven. ‘Hun’ huizen en boerderijen verdwenen, de narcissen breidden zich langzaam uit. Ideale bloemen voor wie zich de luxe van tuinieren niet kan veroorloven omdat er water gepompt moet, was getobd, hout gezaagd, kleden geklopt, kachels gepoetst, meubels geboend, groenten geweckt, koeien gemolken, varkens gemest en de duizend dingen die onontkoombaar bij leven horen. Dan is het al heel mooi als het ook nog lukt een handvol bollen poten. Als alles nog grauw en modderig is, belonen ze de planter met vrolijk getoeter dat ieder voorjaar iets luider aanzwelt. Ook als de bewoners het allang niet meer kunnen horen.

Mensen gingen dood of weg, hun huizen bleven achter. In mijn jeugd was 1 op de 3 panden bewoond, het tweede was ruïne en het derde begon daar behoorlijk naar te leunen, maar werd wel gebruikt. (In de op een na armste streek van Frankijk stonden strak pleisterwerk en een knap geschilderd kozijn op de prioriteiten lijst net onder kaartjes voor de opera.) In de loop der jaren werden ruïnes die te redden waren, opgeknapt door enthousiaste Nederlanders en Vlamingen. De rest verviel tot natuur, voor altijd verdwenen. Maar in het voorjaar weerklinkt in de uitbundige fanfare van narcissen heel even het levendige dorp van vroeger.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Boerenrechtvaardigheid

 

‘Smerige dieven in het dorp!’ In onhandige, zwabberige letters waarschuwt het gevarenbord niet meer voor een dreigende kruising, maar voor geboefte. Een dag later is er een gemeentelijke vuilniszak over het bord getrokken en daarmee het gevaar uit zicht. Na deze daad van ordeherstel is de communale klusjesman zo te zien bergafwaarts gegaan; heuvelopwaarts blijkt het stopbord ook een nieuwe betekenis te hebben ‘Stop au salop!’ (Stop de klootzak, red.) Keurig rijm, in dezelfde zwalkende zwarte letters op het knalrode bord. Ik onderschrijf de stelling geheel, maar begin zo onderhand wel nieuwsgierig te worden welke specifieke klootzak er gestopt moet worden. Het mysterie moet nog even wachten, het is lunchtijd.

Onderweg naar huis word ik staande gehouden op het dorpsplein – dat klinkt veel levendiger dan de werkelijkheid is; een lege kerk, een plantsoentje, een parkeerplaats waar soms een auto staat en een muziekkiosk. Vanuit haar mottige Renaultje gebaart een buurvrouw van verderop dat ik moet stoppen. Ze draait haar raam open en begint opgewonden te ratelen, ze slaat zelfs, zeer on-Frans, de ça va plichtplegingen over. Of ik het al gehoord heb van de borden? Alleen gezien eigenlijk, en er niet veel van begrepen.

“Er is een kalf gestolen!” Wie haalt zoiets nou in z’n hoofd, vraag ik me af, in een gemeenschap waar iedereen weet wat voor kleur sokken je aan de lijn hebt, kun je onmogelijk ongezien zo’n halsmisdaad begaan. Een kalfje is vervolgens ook niet zomaar weggemoffeld, want het klinkt schattig maar is binnen de kortste keren een kolos van een paar honderd kilo. Met oorbel bovendien, speciaal bedacht om elk rund altijd te kunnen traceren. Maar vooralsnog is het kalf spoorloos. “Zou het niet gewoon onder het prikkeldraad door zijn geglipt, zoals kleine kalfjes zo vaak doen?” hoop ik de lynch-achtige blik in haar ogen te sussen. Maar nee, “onmogelijk”, weet ze zeker. “Dat doet een net geboren kalf niet en de bestolen boer had gisteren duidelijk gezien dat de koe op knappen stond, vanmorgen was ze ‘leeg’ net als de wei.” Nou hebben we dus een dief in ons midden, toch eerst maar eens lunchen lijkt me het beste. Hoewel er een vreemd bijsmaakje aanzit.

De volgende ochtend ga ik voor het laatste nieuws op de koffie bij mijn Franse tante Françoise, die ook wel la Gazette genoemd wordt. De dief is gevonden, dezelfde jonge boer die ook al eens beschuldigd is van het leeghalen van konijnenhokken en de slipjesroof van een waslijn. Een bijzonder geval. Iemand heeft hem ’s morgens vroeg gezien (zié je nou?!), met het nog natte kalf in de hooggeheven schepbak van zijn tractor. De dief woont iets verderop, de bestolen boer is direct verhaal gaan halen. Omdat het pasgeboren kalfje nog geen oorbel droeg had de jonge boer gedacht dat niemand het zou missen… Er is inderdaad iets raars met die jongen. De boer heeft hem flink gestraft, zegt Françoise. Met het toch wat grimmige sfeertje in het dorp vrees ik het ergste. Het vonnis luidt dat de stelende boer het kalfje verzorgt tot het volwassen is en dan goed vetgemest teruggeeft. Een prachtig passende straf, gerechtigheid met boerenverstand.

Onze columnist Mari Maris is chef, groenteboerin en boekenmaker. Ze woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.

Mari Maris
Mari Maris

Het Onmisbare Mannetje

 

Mari Maris: chef, groenteboerin en boekenmaker woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.
In haar eerste column beschrijft ze H.O.M : Het Onmisbare Mannetje. “De laatsten der oude garde huisjesbezitter heten nieuwkomers welkom in ‘hun’ Frankrijk met het verklappen van geheime adresjes, door de jaren heen vergaard en daarom, al is het misschien morrend, met trots verteld. Het mannetje dat geweldige wijn verkoopt voor haast niks, ‘Proef maar, heerlijk toch. Ik zal je wel introduceren.’ want bij een beetje wijnmannetje, hoort een vleugje illegaal gestookte eau de vie, of ander levensbedreigend brouwsel, en loop je niet zomaar binnen. ‘Het beste brood vind je bij dát bakkertje, haf uurtje rijden…..” Lees verder in nummer 5, nú in de winkels!