De ochtendzon brengt me op een idee. Een eigen baas die niet aan zon- en feestdagen doet, mag namelijk vrij op zomaar een dinsdag. De krant tot aan de achterkant, de theepot tot de bodem, dan uitgebreid aan de koffie.
Ik neem net mijn eerste slok thee als er hard op de deur wordt gebonsd; de jolige meteropnemer die ook wel een bakkie lust ‘doe ik gewoon zoals jullie vacanciers, lekker rustig aan’ overdondert ons luidkeels met alle nieuwtjes uit de buurt. Getoeter onderbreekt hem; een buurman die de meteropnemer nog gauw even komt halen en zegt: ‘Ik zie dat je toch koffie maakt, ik kan nog wel heel even aanschuiven.’ Uiteindelijk laten de mannen ons beduusd achter.
Als we het ontbijt, als dat nog zo mag heten, eindelijk op hebben en koffie voor onszelf zetten, begint de buurman te kettingzagen. Die kennen we, dat is niet zo gebeurd. Ook goed, wandelen past prima in Plan Rustig Dagje.
Het geluid van de kettingzaag achter ons, vloeit langzaam over in onregelmatig hameren. Het blijkt geproduceerd door de buurman iets verderop. Met zijn zware lijf is hij op het dak geklommen waar hij al een flinke berg leitjes vanaf getikt heeft. Hij gaat er eens even rustig voor zitten, op een vervaarlijk smalle daklat, om met zijn zangerige stem haarfijn uit te leggen hoe hij het gaat aanpakken met dat dak. Dat valt samen te vatten als zéker twee weken hameren. Uiteindelijk moet hij ‘toch echt weer eens verder, we hebben niet allemaal een vrije dag’ en mogen wij onze weg vervolgen. Waarop we, nog geen 200 meter verder, op een ontsnapte koe stuiten. Lekker laten lopen zou je denken, maar de frontale ontmoeting tussen 800 kilo koe en een auto die komt aanscheuren loopt voor beide partijen zelden vrolijk af, dus voeren we een omtrekkende cowboydans uit – waar de koe zich, uiteraard, niets van aantrekt. Een hele hoop gehannes én een bijna-botsing later, hebben we haar de wei in.
Iets verderop schoffelt een buurvrouw waaraan we ontsnappen met een ‘Weertje hè?’ ‘Ja nou, weertje’. Op onze tenen sluipen we voorbij mijn Franse tante Françoise bij wie niét binnenkomen toch zomaar een half uur kost, en ‘even snel zonder koffie’ je op minimaal een uur komt te staan. Voorbij de konijnenhokken durven we uit te ademen en springen we allebei een meter de lucht in van haar ‘Ey! Ma petite poule!’ als ze met een brede lach en gespreide armen haar schuur uitkomt…
Volgestopt met apèro’s en haar gulle lach laat ze ons uit, ik weet dat ik gewoon weg moet lopen, uitgepraat is ze nooit. Pas als je bijna buiten gehoor raakt, stapt ze over op uitbundige afscheidsgroeten. Adé hein, quand tu veux hein, merci ma poule pour ta visite, adé hein, bisous! Ik kakel terug tot ze me echt niet meer kan horen.
Onderweg lopen we wandelende vakantiegangers tegen het lijf die niet uitgepraat raken over de weldadige rust van het platteland.
Eindelijk bij onze huisdeur aangeland treffen we twee behoorlijk vage kennissen die ‘even lekker de tijd hadden en ons eindelijk weer eens wilden zien’. Uren later, het is allang donker, vertrekken ze. ‘Leuk elkaar eventjes te spreken, zó fijn om even de tijd te hebben.’ Uitgeput storten we in bed. Morgen lekker weer aan het werk, zuchten we, wel zo rustig.
Archief Mari
De bakker was broodmager. Zijn vrouw ook. Tot ik onder haar shirt op een dag een lichte bolling bespeurde, na verloop van tijd was er sprake van een serieuze zwelling en durfde ik het te vragen – met zulke zaken dient uiterste voorzichtigheid te worden betracht, voor je het weet heb je een vrouw tot op het bot beledigd – en ja, ze was officieel zwanger.
Als het inderdaad helpt een ongeboren vrucht te omringen met zoveel mogelijk geluk en heerlijke geuren, er zachtjes tegen te zingen, dan moest het exemplaar uit de bakkersbuik wel in een roze wolk op aarde landen. Het was dan ook een stralende baby die op een dag achter in de bakkerij lag, haar mandje tussen de kraakverse baguettes en dampende croissants. Het kleintje leek de geur met volle teugen op te snuiven terwijl haar moeder, alweer haast op haar oude gewicht, eclairs vulde met banketbakkersroom. Adem maar diep in kleintje, dat is de geur van geluk.
Zelfs in Frankrijk is vast en zeker een wet die baby’s in een bakkerij verbiedt, maar ik hoopte van harte dat de inspecteur die bezwaar maakt tegen zulk geluk nooit geboren wordt. Geen idee wat er gebeurde, en waarom of waarheen, maar op een dag was het bakkersgezin weg. De buurt bleef broodloos achter.
Een tijd later vestigde zich een dorp verderop gelukkig een jong stel dat een bakkerij begon. Een dappere onderneming in een dunbevolkte streek als de onze, waar de mensen intussen ook nog eens gewend waren aan goedkoop stokbrood van de supermarché. Gelukkig bleken de mensen graag een eindje om te rijden voor zúlke knapperige stokbroden, perfect bladerende croissants en brioches zo licht als de hemel.
De nieuwe bakkersvrouw is stukken van steviger bouw, maar langzaamaan begon ze wel heel erg te zwellen. Toen ze een keer gedachteloos een liefdevolle hand op haar buik legde was het overduidelijk; ze had een broodje in de oven. Het groeide flink, de buik paste nog maar net achter de toonbank, de wangen van de trotse zwangere glommen als het glazuur van een eclair. Lopen werd waggelen, en haar moeder verscheen als invalkracht. Die vertelde amper een week later dat het kindje geboren was.
Nu bevindt zich tussen de warme broodjes op de toonbank een blakende baby. Licht bedwelmd door het zoete parfum van vers brood, soesjes en meringues ligt ze daar gelukzalig te stralen. Met op zondag een roze strik om haar hoofdje.
Ik haal diep adem en snuif de geur van geluk op tot in mijn tenen. Als ik er iets over te zeggen heb, word ik in mijn volgende leven de baby van de bakker.
Archief Mari
Languit lag de oude eik over de bosweg. De boswachter stond erbij te foeteren, “één flinke wind en kràk, de houthakker had het maanden geleden al voorspeld. Had ik maar moeten luisteren, hij wéét zulke dingen.”
Op mijn vraag of hij hem nu kon bellen om de weg vrij te maken, sloeg zijn humeur om als een blad aan een boom; hij begon vreselijk te lachen. De houthakker bleek van het zeldzame menssoort dat leeft zonder mobiele telefoon,
voor bankzaken gaat hij naar de bank – die in de buurt inderdaad een heus kantoor heeft met echte mensen, papier, pennen zelfs: aan zo’n rits metalen balletjes zodat ze niet gepikt worden. Belasting levert hij in bij het lokale belastingkantoor en met zijn sociale kanalen zit hij drie keer per dag aan tafel. Hij heeft een vaste lijn, eigenlijk vooral voor als er iets is met zijn vader. Dat moet dan wel zó erg zijn, dat vaders stem de paar meter tussen hun huizen niet zou kunnen overbruggen, dus eigenlijk kan die telefoon wel weg. Maar hij is er nou zo aan gewend. En soms moet hij aan Staatsbosbeheer doorgeven hoeveel kuub hout er gezaagd is. Dan komt de telefoon goed van pas, de vriendelijke mevrouw aan de andere kant herkent hem direct – vermoedelijk omdat hij de enige in het land is die zijn zaken telefonisch doorgeeft. Maar niet zo lang geleden moest ze hem vertellen dat het zo niet meer kon, het mocht nog wel per fax. Radeloos trof de boswachter hem aan; hoe moest het in hemelsnaam verder nu hij computerdeskundige moest worden om zijn werk uit te oefenen. Een fax, wat is dat überhaupt?! De boswachter beloofde ’s avonds langs te komen met een oplossing. Ongelovig maar wel iétsje opgelucht toog hij aan het werk.
De boswachter meldde zich met een formulier. Onder geroezemoes van de tv – want die heeft ‘ie wél – vulden ze het in. “En nu? Hoe komt het nou bij Staatsbosbeheer?” “Ik ga het voor je faxen, maar kunnen we eerst nog even het weerbericht zien?”
“Ja goed, maar dat is pas over een half uur, kunnen we daarop wachten?”
“Op Net 2 is nu al een weerbericht”, de boswachter zette intussen het toestel op een ander kanaal. De houthakker trok wit weg. “Wat dóe je? Wat gebeurt er?!” Hij bleek de tv aan of uit te doen, dat er ook een ander kanaal op zat, of misschien zelfs twee, had hij nooit geweten. Nadat het weer voorspeld was en de schok verwerkt, stond hij erop mee te gaan naar het boswachtershuis om te zien hoe het verder zou gaan met zijn formulier.
Inmiddels schijnt hij gewend te zijn aan het idee dat het kan, een machine die op een of andere manier de tekst van een papier teleporteert naar een mevrouw op een kantoor (en dat de lettertjes op het origineel dan blijven staan!) maar heel veel gekker moet het niet worden. Straks kunnen ze nog vanuit de lucht zien wat er in het bos gebeurt.
Ter geruststelling, hakken doet de houthakker met een zaag, een oersterke, gemotoriseerde, kettingzaag. Hij is niet gek hè, ze kunnen zoveel tegenwoordig, je moet wel een beetje met je tijd meegaan.
Archief Mari
Twee keer per week rammelde de buurboerin voorbij met een vervaarlijk dampende melkbus op een karretje met een gebogen duwstang en een rekje voor een grote melkbus. Ik hoorde pas later waarom ze de tocht ondernam, helemaal vanaf haar boerderij halverwege de straat, langs de mijne, naar de kruising en daar het doodlopende paadje op tot het huis van madame Huguette, een bijzonder portret en bastaardzuster van een mannetje even verderop. Ooit vroeg ik hem of ze weleens contact hadden, maar naar zulke affaires informeer je niet, hij wilde er dan ook alleen over zeggen dat het onzin was, lasterpraat. Daarvan gaat er een hoop rond, maar de helblauwe ogen en typische neuzen van deze twee mensen maken elk DNA-onderzoek overbodig. Druppels water lijken minder op elkaar, dat kán toeval zijn, maar dan óók nog geheel toevallig uit dezelfde straat…? In een dorp waar ze weten van hoeden en randen en waar die elkaar ontmoeten, is dat wetenschappelijk genoeg.
M’enfin, of het door het stempel kwam dat overspelige ouders blijkbaar op hun onwettige kroost afwrijven, door haar eigenaardig karakter of een heel andere affaire; ze bleef alleen, madame Huguette. Pardon, mademoiselle Huguette. Nooit gekust door een vriendje, terwijl ze best knap was. Nooit aangeraakt door een man, en toch was ze echt niet lelijk, zeiden de mensen er gauw bij.
Ze had een vriendin verderop, een weduwe met één koe –dat is precies genoeg om drie keer per week een melkbus aan de vrachtwagen mee te geven. Toen de vriendin op een dag vertrok naar het bejaardentehuis, en later ‘naar god als die zou bestaan’ was er voor de dementerende mademoiselle niemand meer. Behalve dus de buurboerin, die zich over haar ontfermde. Toen zij wat dieper in mademoiselles leven doordrong bleek haar enige luxe, een geiser, ermee uitgescheden. Het probleem werd opgelost met de melkbus heet water, dat op koude winterdagen onmogelijk warm aangekomen kan zijn. Lauwe douche voor mademoiselle, of een koud bad. Zover heb ik nooit doorgevraagd. Ze was sowieso niet zo praterig. Hoe langer alleen, hoe meer betekenis het woord zonderling krijgt.
Mademoiselle had een paar ganzen, een kalf dat ook in de gang mocht komen en wat kippen. Dat was haar blijkbaar genoeg leven. Los van een enkel bezoekje aan de stad in haar antieke autootje, kwam ze alle jaren dat ik buurvrouw was, haar erf niet af. Tot ik op een dag iets zag bewegen op de kruising, een felle kleur in de lage ochtendzon. Na goed turen bleek het de mademoiselle, die met knaloranje geverfd haar op de grote platte steen schichtig om zich heen zat te kijken. En te zonnen, zo leek het. Ik zwaaide van een afstandje, ze gaf geen sjoege. Ook niet toen ik dichterbij was en vroeg of het haar goed ging. Pas na enig aandringen en complimenten over haar nieuwe haarkleur, maakte ze met zo min mogelijk woorden duidelijk dat ze inderdaad zat te zonnen. Sindsdien flaneerde ze elke zonnige dag naar haar steen, –en had de kruising bij mooi weer oranje licht. Op een gegeven moment was ze er zo aan gewend dat ze er ook in de regen zat, urenlang, tot ze geheel doorweekt afdroop. Doodzielig, of, noodgedwongen douche? Ik weet alleen dat de buurboerin niet meer langs langsrammelde, ze werd met veel kabaal van haar eigen erf gezet wegens affaires waar ik liever niet naar vraag.
Op een dag verscheen ook de mademoiselle niet meer, ik hoop dat ze de vriendin met de ene koe heeft teruggevonden.
Archief Mari
Oh! Het leven van een wijnboer! Daar wandel je door je eigen wijngaarden; tevreden glijdt je blik over al dat land dat het jouwe is. Sappige druiven rijpen vlekkeloos onder een wuivend gebladerte. Je proeft eens wat fustmonsters en opent tevreden de post waar weer een certificaat met een gouden medaille voor je productie bij zit.
’s Avonds zijn er je goede vrienden die aandachtig aan hun glas ruiken en naar elkaar knikken terwijl jij tevreden toekijkt. Oh! Als mijn leven maar zo zou kunnen zijn!
Wie wijn maakt moet het ook verkopen. Afgelopen weekend was ik met vier andere vrouwelijke wijnmakers naar een proeverij in Mimizan Plage. Mimizan Plage, voor wie het niet weet, ligt aan de Atlantische kust. Terre des Dames, mijn domein, ligt op een halfuurtje van de Middellandse zee. Maar uiteraard doen wij stoere vigneronnes alles om onze wijnen te laten proeven. Ik deed dit vooral pour jouer le jeu – om nu ook eens mee te doen met mijn vriendinnen. En inderdaad, het was een plezier om elkaar over onze levens te vertellen onderweg in de auto, om de oceaan te zien. De proeverij zelf was kleinschalig maar gezellig. Tevreden stapten we de volgende dag weer in de auto, vijfenhalf uur rijden naar huis.
Voor Françoise, mijn vriendin die samen met haar broer het wijndomein van de familie runt, zien haar meeste weekenden er zo uit. Haar broer en neven doen de wijngaarden en de vinificatie ; zijzelf is verantwoordelijk voor de commercie en administratie. Haar krenten uit de pap zijn proeverijen zoals we zojuist samen deelden.
Ik doe ook de commercie en administratie, maar verder ben ik haar broer en neven in één. ‘C’est vous la patronne’, ‘u bent de baas’, blijft de favoriete zin van mijn werkman. Met de jaren heb ik geaccepteerd dat het overlegmodel niet werkt in Zuid-Frankrijk.
Omdat ik alles doe, loop ik dus altijd achter. Hoe is het mogelijk dat zo’n klein domein om zo veel papierwerk vraagt? Het is geen enkele moeite om hier een week mee te vullen en het is nooit, maar dan ook nooit, klaar.
De maandag loop ik al vroeg met een technicus over het land. In de wijngaard met oude carignan sta ik even stil. De zon staat nog laag boven de rotsen en werpt een gouden gloed over het land. Iets lager ligt mijn huis achter de grote es. Ik zie de nevel in de vallei en voel hoe mijn hart een sprongetje maakt. Nog steeds.
Later die week heb ik een afspraak met Alix, mijn œnologue. We proeven uit de verschillende tanks en bespreken de assemblage. Het blijft een wonder om je werk van een jaar in zo’n gecondenseerde vorm in een glas te kunnen hebben.
Donderdag zit ik met een groep leuke mensen voor het huis. Sommigen ken ik al jaren, het is een plezier om samen met hen van de wijnen en van deze plek te genieten; een rustmoment in mijn week en een bevestiging, steeds weer, van wat ik doe. Na afloop verdwijnen de
dozen wijn als vanzelf in hun auto’s. In het najaar, als de vinifcatie klaar is en de wijngaarden in rust, is het de perfecte tijd om naar de grote proeverij van Okhuysen in Haarlem te gaan en wie weet ook naar België of Londen.
Op mijn telefoon komt een post binnen van de Vini Filles. Ik heb weer twee weekenden van proeverijen en feest gemist, maar ik geloof dat het wel goed is. Het gedroomde leven van een wijnmaker kan ik maar op één plek leiden: hier, op het domein.
(Wijnweekendje weg? https://wijnweekendlidewij.wordpress.com/)
Archief
Ik ben dol op gesmolten kaas. De kaastosti was mijn studentenhap, de uiensoep met kaas als ik vrienden over de vloer kreeg. Later de kaasfondue bij de buren, een heerlijke gratin uit de oven. Warme kaas is troost, biedt winterse verwarming. Maar geen ingrediënt dat lichtvaardig moet worden opgevat, en ook nooit licht op de maag zal vallen. Want het komt best nauw, het smelten van de juiste kazen.
De beroemdste winterse kaassmelters zijn de Fransen – okay, okay, en hun Zwitserse buren – met hun fondue en hun raclette. Iedereen die wel eens op wintersport in de Alpen is geweest kent de lokale specialiteit. Kaasfondue komt oorspronkelijk uit de Franstalige streken in die Alpen – het woord fondue is afgeleid van het Franse woord fondre, ‘smelten’. Het is een gerecht dat volgens sommige verhalen uit winterse armoede is ontstaan. ’s Zomers kwamen van de koeien van de alpenweiden de heerlijkste kazen, maar tegen de tijd dat de boerderijen en dorpen ingesneeuwd raakten, waren die een beetje over hun hoogtepunt heen. Want de huidige technieken van opleggen en affineren voor rijpende kazen waren nog niet echt van de grond gekomen. Om toch nog iets met die oude taaie kazen te doen werden ze opgewarmd in warme melk van de koe die aan huis op stal stond. Zo kon de kaas nog een beetje verteerbaar gemaakt worden in de vorm van een kaassoep, waar je stukken brood in doopte. Naar het schijnt aten de hogere klassen geen oude kaas die werd opgelost in melk, maar goede kaas met een scheutje witte wijn. Kaas was op zich namelijk een duur ingrediënt. Het eerste recept dat we kennen van fondue dateert van rond 1700. Het feit dat het beschreven wordt, geeft aan dat het al tot de hogere keuken moet zijn doorgedrongen, want in die tijd werd de boerenkeuken nergens geboekstaafd.
De kaasfondue raakte uit het zicht met de komst van betere koel- en bewaartechnieken aan het einde van de negentiende eeuw. Kaas kon nu gewoon langer bewaard worden zonder kwaliteitsverlies. Het winterse ‘boerengerecht’ leek zijn langste tijd te hebben gehad. Maar met de opkomst van de mondaine skioorden verscheen de fondue weer op het menu bij slimme restaurateurs. In de Savoie gebruikt men daarvoor lokale kazen als de comté, tomme de Savoie of de Beaufort d’hiver.
Voor echte liefhebbers van kaasfondue is het laatste restje het lekkerste, dat laagje dat een beetje gekarameliseerd is en op de bodem van de pan plakt. La réligieuse, de non, wordt dat genoemd. En wie zijn stukje brood bij het dopen in de pan laat vallen, krijgt stokslagen of wordt in het meer gegooid. Tenminste, dat lezen we in het wereldvermaarde werk Asterix en de Helvetiërs.
Er werd nog wel wat meer gesmolten in de bergen van Frankrijk. Niet in een pan, maar bij een open vuur. Ook een fijn spelletje voor wintersporters: je houdt een stuk kaas vlak bij een vuur, de kaas begint te smelten en je schraapt de smeltende kaas op je bord en ‘smeert’ het op brood of elk ander stukje smaakdrager. Of gewoon rechtstreeks in de mond stoppen. Dat het racletten bij het grote publiek is doorgedrongen, is te danken aan een Franse producent van huishoudelijke apparaten, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw het zogenoemde raclette-toestel ontwierp. Waarbij je dus geen blok kaas meer voor het open vuur houdt maar een pannetje met een stuk kaas onder een grill schuift. Raclette eet je bij voorkeur met – of eigenlijk op – stevige gekookte aardappeltjes. Je mag er wat Bayonne-ham bij serveren, en wat gegrilde groenten. En natuurlijk een witte wijn uit de streek, zoals een vin jaune uit de Jura of een Apremont uit Savoie. Neem vooral ook de tijd om uit te buiken.
Zo’n goddelijke ochtend waar dromen van gemaakt zijn: door het bladerdak van de pergola vallen gefilterde straaltjes zonlicht op mijn boek, de tuin staat in al zijn geurige glorie weelderig te wezen, de vogels zingen er een chanson. Wonen als God in Frankrijk, heel soms lukt het me, en vergeet ik dat ook hier de was en boodschappen zichzelf niet doen.
Helaas, geen gemijmer, ik moet naar een feest. Nooit echt een hobby van me geweest (dat het als cateraar jaren mijn werk was, heeft mijn feestlust niet per se vergroot) en om mijn feestlust nog wat te drukken, duren Franse feesten ook nog eens vreselijk lang. Met een beetje geluk wordt het dessert geserveerd rond middernacht. Met goed fatsoen kun je voor die tijd niet weg, dus lig je na zo’n avondvullend diner zomaar rond drieën in je bed. Kortom, ik zie er nogal tegenop. Gelukkig vieren we dit doopfeest ’s middags. We worden om half een verwacht.
Op de binnenplaats van de boerderij staat de hele familie glimmend gepoetst in hun zondagse goed. De moeder en tantes van het gedoopte feestvarken lopen rond met schalen worst, miniworstenbroodjes, hamrolletjes, cake met stukjes spek (echt, dat is een ding) en meer vormen van varken waar mijn vega-neusje discreet omheen danst. Ik eet stukjes fruit uit de punch. De barbecue brandt al, ik heb goede hoop dat we binnenkort aan tafel kunnen en eind van de middag naar huis. Maar eerst champagne, en nog meer champagne. Ik vis met een bubbelend hoofd nog wat voedend fruit uit leeggedronken punchglazen. Op alleen Nibb-its kan ik moeilijk standhouden.
Net als dat staan, na nog wat champagne, echt penibel begint te worden, mogen we, wat wankelend, aan tafel. Er is flink uitgepakt: quiche met ham, charcuterie, salades met spekjes en voor iedereen een borrelglaasje doperwtensoep. Hoera, dat kan ik eten! Bij de schalen saucijzen, koteletten, speklapjes en wat er verder van een varken valt te bakken, komt ook groene sla. Hoera, nog wat te grazen! Wel zo feestelijk bij de champagne die vrolijk wordt doorgeschonken. Leve het kaasplateau! Een paar puntjes kaas houden me op mijn stoel, in plaats van onder de tafel. Die tafel wordt bij het dessert volgezet met fruitiger champagne; ik kies er een aardbeientarteletje bij. Als de tafel is leeggeruimd wordt mijn hoofd weer wat lichter. Er lijkt zicht op vertrek. Dan verschijnen er koffie en vooral digestieven, afslaan komt me op meer champagne te staan.
Als de opa van het inmiddels rijkelijk gedoopte jongetje van de grond is geraapt en afgevoerd naar bed zie ik kans op te staan. Geschokt grijpt de moeder me bij mijn schouder (voorzichtig, denk ik, zo kiep ik om!). “Het is pas acht uur! Gaan jullie weg?! Dat kán niet, we moeten nog eten!”
“… Dat is toch net klaar?”
“Dat was de middag, nu jeu de boules en daarna eten we samen de restjes op!”
Na keiharde onderhandelingen mogen we even naar huis om op te frissen (en stiekem een levensreddende boterham te eten) en dan móeten we terugkomen om het resterende varken te verorberen. We plakken voor en achter op de auto een papier ‘Beschonken bestuurder’ en rijden stapvoets de vier kilometer naar huis. Die
zou ik in deze toestand normaal gesproken natuurlijk te voet afleggen, maar daar ben ik nu echt te dronken voor. Bovendien moet ik zo weer naar een feest.
Archief Mari
Zondags struinen we door het verleden. Zo leerden we als schatzoekers in de loop der tijd de buurt en passant van alle kanten kennen. Als bijvoorbeeld de penningmeester van de voetbalvereniging een akkefietje heeft met de juffrouw van de feestcommissie, wordt het lastig samen een brocante organiseren, en zo krijgt een dorp er dan twee. En daar komen we natuurlijk voor. Als het zonnig is tenminste, niets zo treurig als een verregend dorpsfeest, brocantekraampjes waar de verborgen schat na optillen van het afdekzeil een kapotte kurkentrekker blijkt.
Vroeger liet ik me verleiden door charmante antieke stoeltjes waarop je na een kleine reparatie weer jaren goed zou zitten, of een ladekastje dat met een eenvoudig nieuw pootje weer stevig zou staan. Zo groeide de schuur langzaam dicht met kleine klusjes die samen een Enorm Project werden. Op een dag gaf ik het geheel mee aan een bevriende brocanteur en kon weer ademen. Geen opknappertjes meer, hoe verleidelijk ook. Héél moet de schat zijn, en een geldig antwoord hebben op de vraag ‘Wat ga je ermee doen?’ In uitzonderlijk mooie gevallen telt ‘geluk uitstralen met mijn schoonheid’ als geldige functie, maar dan moet je als ding wel van heel goeden huize komen.
Ondanks de steeds strengere criteria lukte het toch alle kasten volledig te vullen, er kasten bij te kopen en ook die weer te vullen. Ik kan nou eenmaal voor heel veel dingen een functie verzinnen. Voor het restaurant kon er altijd een extra stapel antieke bakvormpjes bij, geëmailleerde pannen, kaasmesjes, boterschaaltjes, kaarsenstandaards en een authentieke frietensnijder. En als kookboekenmaker heb je niet gauw te veel mooie borden of schalen. Maar nu er drie buffetkasten propvol servies zitten – geen dichterlijke vrijheid, maar de gênante waarheid – geloof ik toch echt dat er niets meer bij mag.
Toch gaan we elke zonnige zondag. Brocante is ook een reden om van het erf te komen. Het ritje door het altijd verrassende landschap voelt als vakantie, ook al rijden we nooit verder dan 25 minuten vanwege het niet te vermijden risico dat je bij een Blokker Op Een Kleedje terechtkomt, of in een dorp waar blijkbaar iedereen uit de jonge kinderen groeide en kleurige kleertjes en plastic speelgoed je toeschreeuwen. Hartstikke handig voor jonge (groot)ouders maar wij hebben er niets te vinden.
Ik hou het meest van de kraampjes die het verhaal vertellen van een heel leven, een oude vrouw die haar verzameling porseleinen hondjes wegdoet voor ze naar het bejaardentehuis moet. De zolder van mensen die zorgvuldig álles hebben bewaard, van het melkpannetje en het eerste elektrische scheerapparaat (in originele doos) tot het hobbelpaard, alles staat nu zomaar op straat, knipperend tegen het zonlicht. Een uitzet compleet met lakens met geborduurd monogram, degelijke pannen die een heel huwelijk meegingen, een wiegje, een mottige hoed met decennia zolderstof, een doos vol servies, alle jaargangen van de almanak La Poste, tot vorig jaar, een fotolijstje met volledig vergeeld bruidspaar, hun staande
kalender. Als mijn vingers de rondgesleten knopjes naar de juiste datum draaien raken ze tastbaar aan het verleden. Heel even deel ik in een vervlogen leven.
Als ons huis later leeggehaald wordt, komen er weer voor jaren verhalen vrij. In de tussentijd sprokkel ik er nog wat bij.
Archief Mari
Het was bepaalde geen liefde op het eerste gezicht, eerlijk gezegd schrok ik de eerste keer dat ik hem zag. Een gebocheld mannetje, verfrommeld gezicht waarin een verdwaald oog doelloos in de rondte draait. Rechtop, áls hij dat al zou kunnen, amper een meter zestig hoog. Overduidelijk volkomen ongevaarlijk. De schrik kwam van mijn innerlijke stadsjuffer, ‘zulke’ mensen zie je in de stad alleen bij een sociale werkplaats. Hoewel, wat zou Pierre daar doen? Als hij iets maakt, is het vooral iets stuk. Het lijkt of zijn handen net ergens anders terechtkomen dan hij onderweg had gedacht. Voor hij het weet, wordt de wasmachine een fontein, of heeft hij het slot in zijn hand waarvan hij de sleutel wilde omdraaien. Om man en huis te beschermen tegen volledige verruïnering nam neef Jean hem onder zijn hoede als boerderijknecht. Al veertig jaar fietst Pierre er ’s ochtends om zeven uur heen en schreeuwt Jean een klusje in zijn oor – hij is nogal hardhorend. Geheel op elkaar ingespeeld zetten ze samen alles klaar, dan kan Pierre aan het werk. Haast mechanisch, tot zijn taak volbracht is.
Soms raakt hij daarbij van de neus van zijn schoenen tot aan zijn kruin wit gepoederd met het meel dat hij heeft gemalen. “Voor de varkens”, verklaart het verschrikkelijke sneeuwmannetje. “Hout vandaag, mevrouw”, zijn borstelige haar vol houtkrullen, broek onder het zaagsel. “U méént het, meneer!” probeer ik, ironie zal iets voor juffers zijn, niets voor hem in elk geval. ’s Middags eten de twee aan de keukentafel van de boerderij, ’s avonds sluiten ze er af met een glas – of twee.
Vandaag zitten Pierre en Jean aan mijn keukentafel. Ze hebben me net een kar mest gebracht. Na gedane zaken drink je een apéro, dat is nou eenmaal zo. Pierre pakt drinken aan zoals al zijn taken, geconcentreerd tilt hij het glas op en klaart het klusje in twee ferme slokken. Daarna kijkt zijn ene oog verwachtingsvol op, tijd voor conversatie. De praatjes die ik uit alle macht verzin, worden beantwoord met eenlettergrepige reacties. Gelukkig, want als hij ‘aan’ gaat is dat zonder ondertiteling knap lastig te volgen. Zijn spraak is net zo onvast als zijn hand en, als extra handicap voor de toehoorder, in een onwaarschijnlijk plat dialect. Jean lijkt hem altijd te begrijpen, zegt soms zelfs een woord voor. Als Pierre nog een glas achterover heeft geklokt, vindt Jean het mooi geweest en stappen de twee op de tractor. Het kleine mannetje boven het wiel, het grotere achter het stuur. Het is net een echtpaar. Mooi huwelijk.
Archief Mari
Een doffe dreun, gevolgd door een laatste vermoeide zucht van een oude balk, voor ook die het krakend begaf. Dat was het. Als het geraamte van een overmaatse mammoet lag het eeuwenoude huis gevloerd in het gras. Ik was zeven en wist nog niet dat dingen konden veranderen. M’n fietsje was rood, de tuin van mijn grootmoeder groot, in Frankrijk liep weleens een koe door de tuin en aan de overkant stond een huis, gemaakt van wat de mensen voorhanden hadden, bomen en leem, zo legde oma uit.
De bewoners vertrokken. Er kwam een gat in het leien dak, geen mens keek er naar om. Regen ging geduldig haar gang en drupte op de nokbalk tot hij het opgaf en er van het gebouw niets overbleef dan een hoopje hout, lei en leem. Inmiddels is ook dat geheel verdwenen, teruggezakt in de natuur waar het uitkwam. Een mens kan er zo aan voorbij lopen zonder te zien dat zich hier hele levens hebben afgespeeld.
Zelfs de oude mensen uit de buurt zijn de gezinnen die er ooit woonden bijna vergeten. Ze hebben ze gekend, maar herinneren zich geen gezichten meer. Ik vond dat gek, maar inmiddels blijkt ook mijn geheugen gewist, er verdween een compleet huis dat jaren mijn uitzicht was. Tijdens mijn aanwezigheid spoorloos opgeslokt door het landschap. Ook hier, niets meer van te zien.
Behalve in het voorjaar, als narcissen fluisteren van vroeger. De voorjaarsbodes vertellen over vervlogen tijden, voor wie het horen wil klinkt uit hun gele trompetten het verhaal van het erf waarop ze stonden. Trotse bloemen die een impressie van het verleden geven, heel even blazen ze de huizen weer tot leven. ‘Hun’ huizen en boerderijen verdwenen, de narcissen breidden zich langzaam uit. Ideale bloemen voor wie zich de luxe van tuinieren niet kan veroorloven omdat er water gepompt moet, was getobd, hout gezaagd, kleden geklopt, kachels gepoetst, meubels geboend, groenten geweckt, koeien gemolken, varkens gemest en de duizend dingen die onontkoombaar bij leven horen. Dan is het al heel mooi als het ook nog lukt een handvol bollen poten. Als alles nog grauw en modderig is, belonen ze de planter met vrolijk getoeter dat ieder voorjaar iets luider aanzwelt. Ook als de bewoners het allang niet meer kunnen horen.
Mensen gingen dood of weg, hun huizen bleven achter. In mijn jeugd was 1 op de 3 panden bewoond, het tweede was ruïne en het derde begon daar behoorlijk naar te leunen, maar werd wel gebruikt. (In de op een na armste streek van Frankijk stonden strak pleisterwerk en een knap geschilderd kozijn op de prioriteiten lijst net onder kaartjes voor de opera.) In de loop der jaren werden ruïnes die te redden waren, opgeknapt door enthousiaste Nederlanders en Vlamingen. De rest verviel tot natuur, voor altijd verdwenen. Maar in het voorjaar weerklinkt in de uitbundige fanfare van narcissen heel even het levendige dorp van vroeger.
Archief Mari
Twintig jaar geleden dineerde ik met Beatrice Cointreau, toenmalig directeur van het champagnehuis Gosset (en tevens lid van de beroemde likeurfamilie met haar achternaam). Haar champagnes waren, zo zei ze, vineus en breed inzetbaar tijdens een maaltijd. Dus niet zomaar een aperitiefje of een feestbubbel, maar echt als begeleider van een maaltijd. Mme Cointreau is sindsdien helemaal groot gegaan in eten en drinken, en heeft zowel een Ordre du Mérite Agricole als een Légion d’Honneur achter haar naam staan. Goed dus dat ik haar advies in mijn oren heb geknoopt. Sindsdien beschouw ik champagne ook als een wijn die we gewoon bij het eten kunnen drinken. En je kunt het ook tot eten maken: maak er een gelei van die je serveert als dessert (doe er leuk een paar eetbare glitters bij), gebruik het als bluswijn in de risotto of klop hem mee in een mooie sabayon.
Een paar maanden geleden kwamen eten en champagne op een fraaie manier bij elkaar tijdens een avondje in Le Cordon Rouge. Klinkt als het zusje van de vermaarde kookschool Le Cordon Bleu – toevallig eigendom van André Cointreau, broer van bovengenoemde Beatrice – maar heeft daar helemaal niks mee te maken. Cordon Rouge heet het huis van champagnemerk Mumm. Hun flessen hebben een diagonale rode band op het etiket, vandaar.
Toch begint er wel een kleine overeenkomst te komen tussen de beide Cordons. Want in het fraaie pand aan de Champs de Mars in Reims is sinds dit voorjaar La Table des Chefs gevestigd. Daar huist drie maanden lang een ‘chef in residence’ die een eigen menu creëert en de medewerkers in de keuken de vaardigheden bijbrengt van een topkeuken. Nu is ‘in residence’ wel een groot woord: hij of komt af en toe langs wippen om te zien of het allemaal loopt zoals het hoort. Want de chef heeft gewoon ook een eigen restaurant.
Het openingsdiner – en de eerste drie maanden opleiding – werd verzorgd door Mallory Gabsi van het gelijknamige restaurant in Parijs. Weliswaar een Belg, maar dat mocht de pret niet drukken. Dat hij – geen zij, ondanks de voornaam – op het zesgangenmenu paling in ’t groen, erwtensoep en een vleesstoof zette, deed de Franse gasten deugd. En ons ook. Verrassend: bij de eerste gangen werden ‘gewone’ wijnen geserveerd, geen champagnes. Maar die hadden we daarvoor al ruimschoots tot ons genomen.
Om bij Le Cordon Rouge aan te schuiven hoef je geen culinair journalist te zijn of een wijnhotemetoot. Ook de doorsnee burger kan tegen schappelijke prijzen een vorkje meeprikken. Het is namelijk een restaurant. Het past een beetje in de tendens dat men in de Champagne meer oog krijgt voor de kleinere beurs. Reims heeft best wel wat sterrenrestaurants, maar om nou een kleine vierhonderd euro (exclusief wijn/champagne) voor een menu af te tikken bij L’ Assiette Champenoise gaat toch velen te ver. Bij La Table des Chefs duiken we daar ver onder. Zoals je ook nog even onder het huis kunt duiken voor de wijnkelder.
Chef Mallory Gabsi sprak in gloedvol Frans over l’amour als belangrijkste ingrediënt in zijn keuken. Om ons vervolgens in Brussels-Vlaams toe te voegen dat ‘liefde’ alleen kan gedijen als het wederzijds is. En die wederzijdse liefde heeft hij gevonden. Dit voorjaar kreeg hij van de Franse liefhebbers van de Michelingids zijn eerste ster, nog geen jaar na de opening van zijn Parijse restaurant. Niet slecht voor een jochie van zesentwintig. Zei hij zelf met een dikke grijns.
‘Smerige dieven in het dorp!’ In onhandige, zwabberige letters waarschuwt het gevarenbord niet meer voor een dreigende kruising, maar voor geboefte. Een dag later is er een gemeentelijke vuilniszak over het bord getrokken en daarmee het gevaar uit zicht. Na deze daad van ordeherstel is de communale klusjesman zo te zien bergafwaarts gegaan; heuvelopwaarts blijkt het stopbord ook een nieuwe betekenis te hebben ‘Stop au salop!’ (Stop de klootzak, red.) Keurig rijm, in dezelfde zwalkende zwarte letters op het knalrode bord. Ik onderschrijf de stelling geheel, maar begin zo onderhand wel nieuwsgierig te worden welke specifieke klootzak er gestopt moet worden. Het mysterie moet nog even wachten, het is lunchtijd.
Onderweg naar huis word ik staande gehouden op het dorpsplein – dat klinkt veel levendiger dan de werkelijkheid is; een lege kerk, een plantsoentje, een parkeerplaats waar soms een auto staat en een muziekkiosk. Vanuit haar mottige Renaultje gebaart een buurvrouw van verderop dat ik moet stoppen. Ze draait haar raam open en begint opgewonden te ratelen, ze slaat zelfs, zeer on-Frans, de ça va plichtplegingen over. Of ik het al gehoord heb van de borden? Alleen gezien eigenlijk, en er niet veel van begrepen.
“Er is een kalf gestolen!” Wie haalt zoiets nou in z’n hoofd, vraag ik me af, in een gemeenschap waar iedereen weet wat voor kleur sokken je aan de lijn hebt, kun je onmogelijk ongezien zo’n halsmisdaad begaan. Een kalfje is vervolgens ook niet zomaar weggemoffeld, want het klinkt schattig maar is binnen de kortste keren een kolos van een paar honderd kilo. Met oorbel bovendien, speciaal bedacht om elk rund altijd te kunnen traceren. Maar vooralsnog is het kalf spoorloos. “Zou het niet gewoon onder het prikkeldraad door zijn geglipt, zoals kleine kalfjes zo vaak doen?” hoop ik de lynch-achtige blik in haar ogen te sussen. Maar nee, “onmogelijk”, weet ze zeker. “Dat doet een net geboren kalf niet en de bestolen boer had gisteren duidelijk gezien dat de koe op knappen stond, vanmorgen was ze ‘leeg’ net als de wei.” Nou hebben we dus een dief in ons midden, toch eerst maar eens lunchen lijkt me het beste. Hoewel er een vreemd bijsmaakje aanzit.
De volgende ochtend ga ik voor het laatste nieuws op de koffie bij mijn Franse tante Françoise, die ook wel la Gazette genoemd wordt. De dief is gevonden, dezelfde jonge boer die ook al eens beschuldigd is van het leeghalen van konijnenhokken en de slipjesroof van een waslijn. Een bijzonder geval. Iemand heeft hem ’s morgens vroeg gezien (zié je nou?!), met het nog natte kalf in de hooggeheven schepbak van zijn tractor. De dief woont iets verderop, de bestolen boer is direct verhaal gaan halen. Omdat het pasgeboren kalfje nog geen oorbel droeg had de jonge boer gedacht dat niemand het zou missen… Er is inderdaad iets raars met die jongen. De boer heeft hem flink gestraft, zegt Françoise. Met het toch wat grimmige sfeertje in het dorp vrees ik het ergste. Het vonnis luidt dat de stelende boer het kalfje verzorgt tot het volwassen is en dan goed vetgemest teruggeeft. Een prachtig passende straf, gerechtigheid met boerenverstand.
Archief Mari
Mari Maris: chef, groenteboerin en boekenmaker woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.
In haar eerste column beschrijft ze H.O.M : Het Onmisbare Mannetje. “De laatsten der oude garde huisjesbezitter heten nieuwkomers welkom in ‘hun’ Frankrijk met het verklappen van geheime adresjes, door de jaren heen vergaard en daarom, al is het misschien morrend, met trots verteld. Het mannetje dat geweldige wijn verkoopt voor haast niks, ‘Proef maar, heerlijk toch. Ik zal je wel introduceren.’ want bij een beetje wijnmannetje, hoort een vleugje illegaal gestookte eau de vie, of ander levensbedreigend brouwsel, en loop je niet zomaar binnen. ‘Het beste brood vind je bij dát bakkertje, haf uurtje rijden…..” Lees verder in nummer 5, nú in de winkels!
Wie mijn stukjes geregeld leest – in 20 jaar zijn het er bijna honderd – weet dat ik probeer ook de taaiste onderwerpen leesbaar te behandelen. Wat een doorgewinterd jurist reuzespannend vindt, kan voor normale mensen immers ronduit slaapverwekkend zijn. Het liefst beschrijf ik een casus uit mijn praktijk, combineer er twee of voeg ter illustratie een vleugje ‘drama’ toe. Nu wijk ik daarvan af.
Ik vermeld hier wat algemene zinvolle feiten over het Franse huis en ‘de dood’. Niet het gezelligste onderwerp, maar het blijkt vaak een hele geruststelling dat bij zo’n treurige gelegenheid kan worden teruggegrepen op een soort ‘eerste hulp bij erfenissen’.
Zoals u wel zult weten, gaan bij iemands overlijden al zijn of haar eigendommen en rechten, maar ook verplichtingen, over op diens erfgenamen. Het geheel van eigen-dommen en schulden is de nalatenschap of erfenis. De erfgenamen zijn verantwoordelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap.
Dat is voor bijna niemand dagelijks werk, en
al helemaal niet als er buitenlands vermogen in het spel is. Was de overledene (mede-)eigenaar van bijvoorbeeld een Frans vakantiehuis, dan is het inschakelen van een Franse notaris een vereiste. Die zal zich bezighouden met de aangifte erfbelasting, de aktes voor het wijzigen van de tenaamstelling van de woning, et cetera.
Meestal blijkt vroeg of laat (te laat!) dat de communicatie met de Franse notaris niet goed genoeg verloopt om de zaken zonder stress en binnen de geldende termijnen af te wikkelen. Dat leidt, in deze toch al emotioneel beladen tijd, niet zelden tot financiële schade en conflicten met de notaris of zelfs tussen de erfgenamen. Een concrete schuldige is zelden aan te wijzen. De taalbarrière is
groot en verschillen in juridische, fiscale en culturele gebruiken spelen altijd een rol.
Weet dat de meeste Franse notarissen nauwelijks Engels spreken en sowieso moeten alle aktes in de Franse taal gesteld zijn. Het vertalen van alle papierwerk bij een eenvoudige nalatenschap kost al gauw tweeduizend euro. Die kosten en ander malheur zijn meestal te voorkomen. Door zich tijdig – en dat is echt zo kort mogelijk na een overlijden – te wenden tot iemand die letterlijk en figuurlijk ‘de taal spreekt’ en al honderden Franse erfenissen heeft begeleid.
Archief Isabelle
Toen we hier twintig jaar geleden kwamen wonen was er eigenlijk niets. Ja, een overweldigende natuur: garrigue, een wild stromende rivier met rotsen en kiezelstrandjes. Weids uitstrekkend land met wijngaarden en hier en daar een dorpje dat langzaam maar tevreden in elkaar zakte. Zelfs de meest nabije stad gleed zichtbaar, maar zonder weerstand, af naar de vergetelheid.
Voor mij was dit synoniem met mijn nieuwe leven. In één klap was alles wat neigde naar luxe of comfort van de aarde verdwenen. De interieurs van mooie restaurants, de steeds weer nieuwe meubels van mijn vrienden in Haarlem en Amsterdam, alles behoorde opeens tot een andere planeet. In de wijde omgeving was geen winkel te bekennen die me zou kunnen verleiden tot de minste aankoop. Een avond uit eten bracht ons naar restaurants met papieren tafelkleedjes en plastic stoelen. Ik begreep dat ik niet alleen van land was veranderd maar ook van levensstijl.
Dat kwam goed uit, want ik was van plan om de meest rustieke aller wijnboeren te worden. Als Nederlandse, maar ook als vrouw, was ik een absolute buitenstaander in dit nieuwe beroep. Op de landbouwschool zorgde ik er voor mijn fancy kleertjes uit Amsterdam in de kast te laten. Toen ik eenmaal zelf op het land en in de kelder werkte dacht ik nooit meer dan een spijkerbroek en een T-shirt nodig te hebben.
Inmiddels zijn we vele jaren verder. Ik weet nu dat je wijn niet alleen moet maken, maar ook moet zien te verkopen. Op wijnbeurzen verwacht niemand dat je in een oude spijkerbroek komt aanzetten. En in de Michelin-restaurants waar de wijnen op de kaart staan nog minder. Het was alsof de omgeving met me mee veranderde.
Gisteren postte ik op de Instagram-pagina van het domein een foto van een royaal zwembad in de tuin van een gerestaureerd kasteel. Een luxe vakantiebestemming, zeker, maar dan op nog geen twintig minuten van huis. Een kerstdiner en een overnachting met mijn associatie van vrouwelijke wijnmakers, een ochtend in de spa en ik was in een andere wereld. Tien jaar geleden stond deze plek langzaam in te zakken, nu kan iedereen ervan genieten. De volgende dag rij ik over smalle weggetjes naar de torens die ik al van ver boven de bomen zie uitsteken. Eigenaresse van het château Delphine, die ik leerde kennen via onze kinderen, is een binnenhuisarchitecte uit Parijs met een smaak waar die van mijn vrienden van destijds bij verbleekt. Haar immense 17de-eeuwse kasteel prijkt in de meest ambitieuze interieurbladen, maar hier ga ik gezellig met een paar vriendinnen yoga doen. Ook op een kwartiertje van het domein.
Ik zwaai net een paar Nederlandse mensen uit die wijn zijn komen kopen. “Vroeger gingen we altijd naar de Provence,” zeiden ze, “maar dit is nu onze favoriete regio. Het is zoveel ongerepter.” En ze hebben gelijk natuurlijk. Het is een plezier om al die historische gebouwen gerestaureerd te zien, die plotselinge luxe. Maar de grootste charme van de regio is en blijft dezelfde: haar weidse, overweldigende natuur.
Archief
“Ik geloof dat ik je nog nooit zo ontspannen heb gezien”, zei Olivier. We waren op een Grieks eiland dat ik had geselecteerd op de afwezigheid van een vliegveld en het feit dat je er zelfs met de boot niet direct Athene kon komen. Vanuit Athene hadden we bijna drie uur moeten rijden naar de enige ferry van die dag. Al snel bestond ons vaste ritme uit zwemmen, boeken lezen en in de taverna kiezen welk van de vijf gerechten op de kaart we die avond eens zouden nemen. Het bleek geen enkele moeite om daar mijn dagen mee te vullen.
Terug in Marseille stortten we ons op de drukke snelweg. Uiteindelijk kwamen we bij het kleine weggetje dat naar het domein leidt. We reden naar boven langs de syrah, die flink beschadigd was door de vorst van dit voorjaar, de alicante, de witte grenache. Ik voelde een eerste steek van onvervalste paniek. Al die wijngaarden! Zie ze daar liggen, wachtend op onderhoud, ingrepen en beslissingen die allemaal door mij genomen moeten worden. Het huis was schitterend vanbuiten, maar eenmaal binnen herinnerde ik me weer dat ik, vanwege de verhuur, alle los slingerende spullen op het laatste moment in een kast had gegooid. De stroom spullen die over me heen viel toen ik de deur opende, spoelde een groot deel van mijn vakantiegevoel weg. Het dieptepunt kwam de volgende dag in mijn [bureau]. Hoe kunnen er zo veel e-mails en brieven aan zo’n minibedrijf als dat van mij worden gestuurd? Zuchtend begon ik aan het eerste dossier van de zoveelste overheidsinstelling. Niet te geloven hoeveel papier er nodig is om een paar flessen wijn te maken.
Die avond was er een feest in het dorp waar alle lokale [vignerons] hun wijn zouden laten proeven. Als sfeervolle locatie was de nieuwe parking gekozen, waar de [mairie] lange tafels had neergezet. Toen Olivier en ik aankwamen stonden alle wijnmakers al achter een buffet met hun flessen. Florence van Château Coujan kwam met een brede lach op me af: “Had ik maar geweten dat je kwam dan had ik de plek naast me vrijgehouden!” Als vijfde generatie wijnmaker is ze verantwoordelijk voor het grote familiedomein aan de andere kant van het dorp. Ik realiseerde me dat ik haar al twintig jaar ken, dat ze mij al twintig jaar kent.
Een tafel verder stonden de mannen van de Cave Coopérative. “Hoe ziet het eruit jongens, gaan jullie al bijna oogsten?” Met gemak gleden we in een technische discussie over de staat van de wijngaarden en de gevolgen van de vorst. Het soort gesprek dat bijna als een ritueel voelt en daarom heel prettig is. Daar was Didier, die alle elektriciteit op het domein heeft geïnstalleerd; daar de burgemeester die in het zicht van het hele dorp mijn wijnen aan zijn tafel serveerde.
De volgende morgen was het tijd voor de eerste controle van de druiven. In het vroege ochtendlicht baadde de vallei in een zachte nevel. Ik stond op de heuvel, keek uit over het land en voelde hoe mijn hart een sprongetje maakte. Ja, het is een enorme verantwoordelijkheid, ja, het is veel werk. Maar er is geen plek ter wereld waar ik liever zou zijn.
Archief
“Lidewij, je hebt bezoek!” roept mijn man Olivier vanaf het terras. Na een lange dag in de wijnkelder sta ik eindelijk onder de douche. Ik gluur door het open raam naar beneden en zie een vertrouwde verschijning op het grint: compact, trots rechtop, handen in de zakken van een door de tijd gepatineerde bruine broek. Met een tevreden blik kijkt hij om zich heen. Monsieur Escande.
Toen ik in Murviel kwam wonen was hij al een man op leeftijd, inmiddels is hij 93. Maar dat lijkt geen verschil te maken. Nog steeds rijdt hij op zijn roestige rode tractor langs het huis. Eén van zijn wijngaarden ligt achter het domein en van tijd tot tijd vindt hij het nodig om die zelf te ploegen. In de winter komt hij iedere paar dagen een ochtendje snoeien, al laat hij de rest over aan een ingehuurde knecht. Monsieur Escande is een instituut. Iedereen in het dorp weet wie hij is en nog steeds heeft hij een groepje oudere mannen om zich heen met wie hij sinds de lagere school bevriend is.
Hij is degene die me leerde dat de vijgenbomen aan de noordzijde van de wijngaarden er niet voor niets staan. De wind komt vanaf het Noorden en juist in vijgenbomen zitten minuscule spinnetjes die over de wijngaard uitwaaien en de schadelijke insecten eten. Op mijn landbouwschool had ik alles over acariens utiles, nuttige spinnetjes, geleerd, maar deze theorie over vijgenbomen kenden ze niet. Zoals meer van de kennis van de ouderen langzaam maar zeker verloren gaat.
Monsieur Escande vertelt zonder met zijn ogen te knipperen dat hout niet goed brandt als het met ‘de verkeerde maan’ is gekapt. Voor hem is het geen theorie, maar een simpel feit. Zijn vader wist dat, zijn opa, maar met de industrialisatie van de landbouw is al dit soort kennis losgelaten. Inmiddels verdiep ik me, zoals veel andere biologische wijnboeren, in de biodynamie. Veel ‘nieuwe inzichten’ waarin met name de stand van de maan een rol speelt. Maar Monsieur Escande en zijn voorgangers wisten dat al lang.
De reden voor zijn bezoek vandaag is volkomen onverwacht: hij komt me een cadeau brengen. Een boek van zeshonderd pagina’s met als enige onderwerp Murviel les Béziers, het dorp waar we beiden wonen. Geschreven door een historica die hier is opgegroeid, maar met een uitgebreid dankwoord aan de trotse man die hier voor me staat. Een deel van de romeinse objecten is door hem eigenhandig opgegraven en van de middeleeuwse dorpskern weet hij alles. Als ik hem voorstel om te gaan zitten is hij niet meer te stuiten: hij vertelt over zijn kindertijd in een dorp boven Murviel. Er was geen elektriciteit of verwarming in de school, kinderen gingen er alleen heen als het niet te koud of te donker was. Een paar weken per jaar dus maar. En daarna waren er de wijngaarden.
Hij wordt bijna emotioneel als hij het heeft over het laatste paard waarmee hij gewerkt heeft. Zijn compagnon die de wijngaarden net zo goed kende als hijzelf. Maar begin jaren zestig kocht hij zijn eerste tractor. “Nu pas zie ik hoe triest het was,” zegt hij, “alle mannen dromden zich samen om de tractor te bewonderen. En mijn paard verdween in een aanhanger. Helemaal alleen.”
Ik zie het voor me en ben samen met hem in die andere tijd, zo kort geleden, maar zo ontzettend ver weg. Ik ben blij dat ik het door hem nog kan zien.
Archief
Zoals elk jaar, druppelden ook de afgelopen vakantiemaanden vanuit zonnig Frankrijk weer de telefoontjes binnen van mensen, bezig met de aankoop van een huis. Vaak komt dat ‘bezig zijn’ erop neer dat de koop eigenlijk al gesloten is. Of ik dan de koopovereenkomst nog even kan doorlezen, “of er geen rare dingen in staan”. En graag vóór morgenmiddag. Want de makelaar zei dat er nog twee geïnteresseerden zijn.
U, als verstandig lezer van dit blad, begrijpt daar ik niet zo enthousiast van wordt. Zelfs niet als het lief wordt gevraagd, dubbel tarief wordt geboden (gebeurt) of als men werd gestuurd door een vriend die jaren geleden ook zo goed door mij werd geholpen.
Een compromis de vente, offre d’achat of promesse de vente is meer dan een stapel A4’tjes met moeilijke termen. Als adviseur moet je je even kunnen verdiepen in het dossier. Dat vereist contact met de verkoper c.q. diens makelaar, de notaris en bijvoorbeeld de gemeente. Zijn de vereiste (bouw)vergunningen aanwezig, is de rioolwaterafvoer ‘up to standards’, noem maar op. Pas dan kun je zeggen dat er niets ‘raars’ aan de hand is. Anders is de controle van nul en generlei waarde. Dat dat niet in een achternamiddag past en geld kost is evident. (Had de aspirant-koper het bedrag onder het kopje négociation in het contract trouwens al gelezen? Dat is de commissie voor de makelaar. Schrik niet.)
Dat een huis kopen iets anders is dan een halfje grof volkoren, weet ook de meest naïeve koper. Toch zie ik mensen voor de bijl gaan die in het dagelijks leven heel intelligent, rationeel en succesvol zijn. Punt is dat je op een stapel boterhammen zelden verliefd wordt maar dat een magisch uitzicht, de sfeer van het huis of zelfs maar de geur van de tuin, het hart op hol kunnen brengen. En daar komt anno 2021 – zeker voor kopers met een flink eigen vermogen, nog een heel profane factor bovenop: ‘sparen kost geld’. Zo wordt voor sommigen de koopdrang welhaast onbeheersbaar.
Raad ik u nu af om een tweede (of derde, vierde) huis in Frankrijk te kopen? Zeker niet! Maar besef dat een onbezonnen handtekening u kan opzadelen met de ellende van de vorige eigenaar. Daar komt u niet zonder financiële schade van af. Gun uzelf in plaats daarvan een comfortabele voorsprong, door dit najaar of komende winter eens te brainstormen met een onafhankelijk adviseur. Mijn collega’s en ik hebben meer dan twintig jaar ervaring op juridisch en fiscaal gebied én in de vastgoedmarkt. Een unieke combinatie in deze branche. We denken met u mee en hebben, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een makelaar, geen belang bij het wel of niet doorgaan van een sale. Over rendement op je investering gesproken…
Archief Isabelle
Het feuilleton over de Franse erfenis die maar niet afgewikkeld raakt, wordt langer en langer, té lang eigenlijk. Maar de volgende anekdote zowel authentiek als spectaculair. Die kan ik u dus niet onthouden.
Op de vier hectare aan de Côte, waarvan mijn cliënten mede-eigenaar in bloot-eigendom zijn, stonden ooit een groot huis, een olijfgaard en schattig portiershuisje. Dat laatste vormt nu de enige tastbare herinnering, hoewel er van schattig geen sprake meer is. De meeste luiken werden dichtgeschroefd omdat ze er anders afvielen en het onkruid staat hoog in de dakgoten. Tegen mijn advies liet de vruchtgebruikster water en elektra echter nooit afsluiten, want ‘je weet maar nooit’.
Wat deze puissant rijke weduwe inderdaad niet wist, was dat zelfs zo’n vervallen stulpje interessant is voor mensen die voor nop op een prachtig plekje willen zitten, al is dat onder zeer primitieve omstandigheden. Midden november belt er een angstige buurman dat er sinds ‘een tijdje’ licht brandt en er ongure types rondscharrelen. De woorden squatteurs (krakers) en gitanes (zigeuners) vallen.
De politie wordt gebeld, tot drie keer toe. Maar men heeft de handen vol aan de gevolgen van recent noodweer in de regio. Verwende Hollanders die denken dat hun probleem tweeduizend kilometer verderop wel even door het plaatselijk gezag wordt opgelost, krijgen geen prioriteit.
Toch moet er iets gebeuren en wel heel snel. Want als je één ding niet wilt in je Franse huis, dan zijn het krakers. Als u denkt dat we het krakers in Nederlands makkelijk maken? In de Franse praktijk komt het erop neer dat een kraker die kan bewijzen dat hij zich 48 uur in het perceel heeft opgehouden, enkel nog via een civiele procedure kan worden uitgezet. De kans dat dat lukt, bestáát. Dat zo’n procedure langer dan een jaar duurt en tienduizenden euro’s kost, is vrijwel een zekerheid…
Mijn cliënten beseffen dit en vragen me ‘te redden wat er te redden valt’. Mijn kantoorgenoot en ik zijn daarom de volgende dag in de auto gesprongen en na twaalf uur rijden stonden we in het donker voor de poort. Het kettingslot bleek een ander exemplaar dan waarvan wij de sleutels hadden, in de verte was klein licht te zien en er stond een gammele bestelbus op het terrein. We hadden logés, zoveel was zeker.
Hoe pak je dat aan, als je vindt dat een knokploeg geen acceptabele optie is? Vergeeft u me dat ik hier toch nog één episode aan vastplak.
Archief Isabelle
Lidewij is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames.
www.terredesdames.com
Stress in de wijngaard
Iedereen heeft zijn eigen nachtmerries. Die van mij draaiden de afgelopen weken om een grote zwarte berg op mijn parking. De landbouwkundig ingenieur gelijk: voor de kwaliteit mijn wijngaarden zou het fantastisch zijn om een goede dosis ‘marc de raisin’ te verspreiden. Als de druiven geperst zijn gaan de schillen naar de distillerie die er een sterke drank van brouwt die ze hier simpelweg ‘marc’ noemen of met wat meer fantasie ‘Eau de vie’. Alleen de opa’s gaan nog langs om een paar lege flessen te laten vullen. Een geval van gemiste marketing natuurlijk – precies hetzelfde product met de naam ‘Grappa’ kan opeens wèl op een hip terras.
De schillen die na het distilleren overblijven zijn niet meteen interessant – er zijn grote machines voor nodig zijn om de boel regelmatig te keren en te laten composteren. Uiteindelijk blijft er weinig over en het is niet eenvoudig om aan marc van goede kwaliteit te komen. Na heel veel telefoontjes was er zestigduizend (!) kilo voor mij gereserveerd. Nu moest ik een bedrijf vinden dat het in de wijngaarden zou kunnen verspreiden.
Monsieur Cot, de man met de landbouwmachines uit het dorp, kwam uit beleefdheid langs. Hij was duidelijk: mijn wijngaarden met antieke stenen muurtjes en bossages mogen dan wel ecologisch en zelfs pittoresk zijn; een man met een landbouwmachine houdt van rechte lijnen: grote percelen, ruim geplant, waar je lekker tot aan de horizon door kunt rijden. Ik belde uren met andere bedrijven waarin vooral het woord ‘tournière’, de ruimte om te keren, het einde van het gesprek inluidde. Uiteindelijk was er een bedrijf dat geen problemen zag. Niet breder dan twee meter geplant? Geen probleem. Kleine percelen? Gaat lukken. Tot drie keer toe stelde ik de man voor om even te komen kijken, maar dat woof hij zelfverzekerd weg. ‘Je connais mon métier’.
Er werd een enorme berg zwarte materie op de parking uitgestort met de mededeling dat ik het zo snel mogelijk moest verwerken. ‘Als er regen op komt gaat het klonteren’. Ik zei trots dat het de volgende dag nog verspreid al zou worden, maar helaas: het bedrijf kwam niet opdagen en bleek opeens de hele week verhinderd. Dat weekend vielen er zware stortregens.
Pas twee weken later verschenen ze, precies de ochtend waarop ik de assemblage voor de nieuwe wijnen zou maken. Na een beetje sympathieke peptalk liet ik de mannen hun ding doen en stortte me, met mijn oenologe, op het proeven en ruiken van de blends. Nog geen half uur later klopte mijn werkman, Jean-François in paniek op het raam: ‘ze zijn gewoon weg gegaan!’ Woedend belde ik de baas, die niet verder kwam dan het woord ‘tournière’.
Nu begonnen mijn zwarte dromen, waarin ik met een klein kruiwagentje voor de enorme berg stond. Na uren schepen en op- en neer sjouwen tussen de wijngaarden was de berg nog net zo hoog. Die ochtend belde ik Monsieur Cot. Zuchtend kwam hij aan, zette zijn handen in zijn zij en keek me aan. ‘Bon, on ne vas pas vous laisser tomber’. We laten u niet zitten. Meteen de volgende dag kwam hij met een enorme bulldozer, gevolgd door zijn zoon in een tractor met een mest-machine. Het duurde lang, het was niet makkelijk, maar alle wijngaarden zijn gedaan. En de berg is helemaal weg. Achttien jaar nu dat ik hier woon en ik weet dat ik geluk heb: ze laten me echt niet vallen.
Archief
Isabelle Flipse is intermediar voor Franse juridische zaken. www.kantoorflipse.nl
In de voorgaande episodes over een enorm gecompliceerde Franse erfenis (u leest ze terug op mijn website) voerde ik u onder meer langs:
• de nooit geformaliseerde splitsing van een ooit gezamenlijk aangekocht perceel; de bron van alle problemen
• de avonturen rond het opnieuw in kaart brengen van de perceelgrenzen
• het probleem dat er gaandeweg steeds meer belanghebbenden betrokken raken
Het dossier loopt inmiddels ruim een jaar maar we moeten dóór. Dat de waarde van ‘ons perceel’ in de miljoenen loopt maakt gelukkig iets goed. Met een mix van tegen- en realiteitszin accepteert de vruchtgebruikster dat zij voorlopig weer voor de kosten zal moeten opdraaien. Hoewel tussen haar en mijn cliënten, de bloot-eigenaars, bepaald geen warme band bestaat beseffen allen dat het goed afronden van de zaak in ieders belang is.
Voordat we notaris en landmeter vragen de splitsing te formaliseren, ondernemen we nog eenmaal een poging om de situatie eenvoudiger te maken. Het overnemen van ‘aandeel B’ door mijn cliënten zal daaraan bijdragen. Het verlost B van een probleem (zie episode 4) en is zeker interessant voor mijn cliënten. ‘Perceel B’ vormt nu immers een enclave en die zal na splitsing bereikbaar moeten zijn vanaf de openbare weg. Alleen het mooie perceel van mijn cliënten biedt mogelijkheid voor de aanleg van een voldoende breed pad. Geen fijn vooruitzicht, temeer omdat perceel B voor een derde sowieso niet interessant is. Het biedt geen uitzicht en is maar matig bebouwbaar. Wie zich een villa aan de Côte kan permitteren zal zeker niet deze kavel kiezen. Een kind kan dus zien dat ook de B’s belang hebben bij een redelijke deal, en wij beseffen dat buurmans erf maar eens te koop komt.
Het begrip redelijk blijkt rekbaar. Na lang aarzelen noemt B een prijs die onderhandelen bij voorbaat zinloos maakt. De reden van het bedrag wordt na wat juridisch graafwerk duidelijk. Na afwikkeling van zijn faillissement ging Meneer B een nieuw zakelijk avontuur aan, waartoe hij veel geld leende. Als zekerheid laat hij hypotheek vestigen op ‘zijn’ Franse perceel. Onmogelijk denkt u? Hoe kun je hypotheek vestigen zonder medewerking van de mede-eigenaars (noch van de ex-echtgenote)? En toch is het gebeurd. Procederen ligt voor de hand maar zelfs al zou de hypotheek na een kostbare procedure zou worden vernietigd, dan is B’s schuld nog niet verdwenen. En met een tweede faillissement is ons belang evenmin gediend. We besluiten ons niet langer bezig te houden met zaken waarop we geen invloed hebben en rollen de mouwen op voor de volgende uitdagingen. Want die komen eraan!..
Archief Isabelle
Lidewij is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames.
www.terredesdames.com
Aan het einde van de oogst zie ik een stoffige Renault de laan met cipressen oprijden. Niet veel later komt de berijder aangeslenterd; Monsieur Loubet, het hoofd van de jachtvereniging. Na een paar beleefde vragen over mijn druiven komt hij op wat hem werkelijk interesseert: ‘wanneer verwacht ik klaar te zijn ?’
Het hele dorp zit er hijgerig op te wachten: de jacht mag pas worden geopend als er geen plukkers meer in de wijngaarden zijn. Helaas oogst ik alles met de hand.
De dag dat de jacht begint lijkt het wel oorlog : knallen, lawaai en ongecoördineerd rondlopende mannen met oranje petjes. Het idee om te gaan fietsen zetten we maar even opzij. Zelfs een stuk lopen lijkt te gevaarlijk. Ik denk aan een paar jaar geleden toen ik met twee bleke Engelse toeristen voor de kelder stond te proeven. In de wijngaard stond een verdwaasd vrouwtjes-zwijn en in een rechte lijn daarachter een groepje mannen in camouflage-pakken. De grootste wees zijn geweer naar het zwijn en dus naar mij. Ik geloof dat ik vooral kwaad was dat ze zo dicht bij mijn huis waren. ‘Zijn jullie gek geworden ?’ riep ik ‘naar beneden met die geweren!’. Het wilde zwijn schrok van mijn stem en rende langs de kelder de natuur in. Nu zag ik wie de jager was: de dikke slager van de Super U. Volgens de meisjes heeft hij scalpjes van konijnen in zijn vensterbank, wat ik direct geloof. Een woedende blik uit zijn door adrenaline vertroebelde ogen toen hij langs me liep. De andere jagers waren meer beschaamd; ze wisten ook wel dat ze niet zo dichtbij mochten komen.
Maar natuurlijk is dit niets vergeleken bij een andere Franse traditie: La chasse à Courre. Mannen in knalrode ruitersjasjes, die te paard, omringd door een troep honden, urenlang een hert achtervolgen. Op een filmpje dat Marijn me stuurt zie je een uitgeput hert zich door een dorp voortslepen om uiteindelijk in de keuken van een bejaard echtpaar te worden gedood met een zwaard. Het is bijna niet te geloven dat dit mag in Frankrijk, maar het mag. Nog steeds. Dat weekend ga ik rennen met Marijn. Zonder problemen stuift ze het steile pad op dat tussen de pijnbomen en wijngaarden de berg opgaat. Ik besluit dit stuk maar even lopend te doen. Opeens zie ik een man met een oranje pet en een geweer in zijn hand. ‘Geen zorgen, we hebben u gezien!’ roept hij. Een stukje verder staan twee van zijn vrienden, hun geweer beleefd open geknakt. ‘Uw dochter is wel wat sneller dan u!’ roepen ze lachend. Ik lach terug, herken ze, stop even voor een praatje. ‘Zo vind ik de jacht niet erg’, zegt Marijn, die vegetarisch is ‘Beter dan vlees eten uit de bio-industrie’. Ik weet dat ze gelijk heeft, maar ik vind het moeilijk. ‘We houden geen dier meer over’, zeg ik, ‘ik zie nooit wat’. Als we terug zijn op het domein steken we door via de olijfboomgaard. Ik zie een kleine kuil omgewoelde aarde. Ietsje verderop weer één. Nog twee, drie naast elkaar. Het is bijna brutaal hoe de wilde zwijnen het me laten zien: ze zijn er wel degelijk.
Vooral in de kleine gehuchtjes (hameaux) in het achterland van de Cote d’Azur, komt makelaar Rob Brink regelmatig woningen tegen waar zich een bijzonder verschijnsel voor doet. Ze genieten van een zeer oud ongeschreven Provençaals gewoonterecht, dat niet eens voorkomt in het frans burgerlijk wetboek: het patecq!
Zowel niet-Provençaalse als buitenlandse aspirant-kopers hebben soms grote moeite om dit fenomeen te begrijpen. Daardoor kan het soms zelfs belemmerend werken bij een verkoop van een woning die met dit typisch Provençaalse verschijnsel te maken heeft dat zo oud is dat het zelfs teruggaat tot de 13e eeuw, voortgekomen uit oude gebruiken en tradities.
Wat is een Patecq?
We komen dit oude gewoonterecht tegen onder verschillende benamingen zoals bijvoorbeeld: patec, pateq, patus, pate, regale of relargue. Patecq is een afgeleide van het Latijnse pasticium dat ‘weiland’ betekent.
Patecq duidt op ondeelbare grond bedoeld voor algemeen gebruik in een Provençaals gehuchtje (hameau). Deze onbebouwde ruimte tussen de boerenwoningen was oorspronkelijk bedoeld voor de doorgangen voor de dieren van de verschillende boeren, of voor gedeelde voorzieningen zoals een drinkbak, put, beerput, oven etc. Deze grond is enkel bedoeld voor het gemeenschappelijk gebruik van al diegenen wier eigendommen eraan grenzen.
Het is overigens niet zo dat alle inwoners van een gehuchtje met een patecq ook automatisch gebruiksrechten hebben op het patecq. Alleen de eigenaren van een gebouw waarvan ook de notariële eigendomsakten getuigen van de aanwezigheid van een patecq verbonden aan hun gebouw, hebben rechten op die patecq. De patecq is onlosmakelijk verbonden met het onroerend goed waarvan hij ‘afhankelijk’ is: het kan niet onafhankelijk van het huis waaraan hij is verbonden worden overgedragen, en vice versa, de laatste kan niet worden overgedragen zonder de patecq die eraan is verbonden.
Vrij toegankelijk
Een patecq is ondeelbaar en kan dus niet worden toegeschreven aan een enkele eigenaar van een aangrenzende woning in zo’n gehucht. De bewoners mogen er in principe vrij over circuleren. Het mag daarom ook niet worden afgesloten en er mag ook niet op worden gebouwd. In de praktijk is er overigens wel vaak sprake van een (al dan niet gedeeltelijke) informele verdeling van de gezamenlijke patecq grond tussen de alle betrokken eigenaren van een hameau en zal een buurman in de praktijk niet pal voor het huis van zijn buurman gaan zitten. Formeel echter zou hij het echter wel degelijk mogen doen en dat idee is voor aspirant-kopers soms een show stopper voor een aankoop. Ik heb helaas daadwerkelijk mogen ervaren dat elke keer als we met aspirant-kopers een huis met zo’n gezamenlijk patecq wilden laten zien, dat een vervelende buurman, zodra we aankwamen, gewoon voor het huis van mijn cliënt ging staan uit nieuwsgierigheid en om te treiteren. Hij vertelde dat hij het ‘recht’ had om daar te staan….! Het huis was daardoor bijna onverkoopbaar.
Een patecq betreft overigens ook geen gemeentegrond maar is bestemd voor privé gebruik door de bewoners van het gehuchtje. Het zal daarom voor een gemeente dus niet mogelijk zijn om het zomaar als openbare ruimte te gaan gebruiken bijvoorbeeld door het om te vormen tot een parkeerplaats.
Heel vaak geeft het kadaster het bestaan van patecqs niet correct weer. Zo worden ze soms als openbare ruimte of niet-kadastrale percelen aangeduid. De jurisprudentie stelt daarom voortdurend vast dat notariële akten waarin de patecq rechten worden vermeld voorrang hebben op kadastrale aanduidingen.
Het ontstaan
In de Provence was het vroeger heel normaal dat de kinderen, als ze volwassen werden en hun eigen gezinnen gingen stichten, ze gingen aanbouwen tegen de oorspronkelijke boerderij of landhuis van hun ouders aan. De patecq grond bleef voor het gemak onverdeeld. Door deze geleidelijke aanbouwingen veranderde het oorspronkelijke landhuis langzaam in een gehuchtje waarin de verschillende gezinnen van dezelfde familie elk een eigen huis bewoonden. Dit kon generaties lang door gaan. De patecq rechten werd op onverdeelde wijze bewaard en steeds overgedragen aan de nakomelingen. Deze patecq rechten werden opgenomen in de notariële verdelingsakten.
Kan een patecq worden ontbonden?
Zo’n onverdeelde patecq is onderworpen aan een regime van ‘gedwongen mede-eigendom’, van eeuwige aard, waarbij geen van de individuele eigenaren een patecq zomaar kan opheffen. Zelfs door niet-gebruik van patecq rechten geldt er geen verjaringstermijn van 30 jaar in tegenstelling tot het klassieke indivisie regime.
Toch zijn er twee manieren om een patecq te ontbinden:
1) met unanieme instemming van alle eigenaren van de aangrenzende woningen met patecq rechten. Dit is wel een lastig proces want alle eigenaren moeten het dan eens worden over een verdeling van de patecq grond.
2) indien alle woningen met patecq rechten in bezit komen van een enkele eigenaar.
Rob Brink is directeur van makelaarskantoor New Home, met kantoren in Lorgues, Fayence en Sainte-Maxime. Hij is ook erkend taxateur en als zodanig aangesloten bij het Centre National d’Expertise. www.new-home.fr.