Huizenaanbod

Frank
frank-renout
landingspagina

Croissants & wijn

Frank Renout

 

Als je permanent in Frankrijk woont heb je natuurlijk vaak familie, vrienden of collega’s uit Nederland aan de lijn. En héél vaak hoor ik dan dezelfde vragen. Als ’s morgens de telefoon gaat is steevast de eerste vraag: ‘Je zit zeker aan een lekker Frans croissantje?’ Als een collega me ’s avonds belt, is vaak de vraag: ‘Je hebt vast net een lekker flesje Franse wijn opengetrokken, maar mag ik toch even storen?’
De achterliggende gedachte: Fransen eten ’s morgens croissants en drinken ’s avonds wijn.   Als u dat ook denkt – en als u dat ook graag wilt blijven denken – adviseer ik u om vanaf hier niet verder te lezen.

U bent er nog?

Oké, daar komt ie: croissants en wijn zijn geen gemeengoed (meer). Sorry.

Ik weet dat mythes hardnekkig kunnen zijn, maar het consumptiegedrag van Fransen is niet wat we vaak denken.

Om bij de ochtend te beginnen: de meerderheid van de Fransen (62 procent) eet dan (stok)brood, besmeerd met boter en jam. Gewoon simpel, vaak met koffie of thee. Slechts 24 procent kiest voor een croissant of een pain au chocolat, blijkt uit een peiling van onderzoeksbureau Odoxa. Opvallend: 4 procent smeert regelmatig pindakaas op het stokbrood. En ik maar denken dat dat puur Nederlands (en een beetje Amerikaans) was.

Dat brood overheerst, is niet zo gek. Voor de prijs van een gemiddelde goede croissant voor één persoon kan je ook een stokbrood voor de hele familie kopen.

En de Fransen weten ook wel dat de croissant nou niet echt een gezondheidskeurmerk heeft. Ik mocht voor een televisiereportage eens een bakker volgen die ’s morgens vroeg het deeg uitrolde en dat was schrikken. Per croissant wordt een hoeveelheid boter gebruikt die ik normaal nog niet in een maand wegwerk.

Dan de avond. De wijn. Allereerst: de consumptie van rode wijn is in Frankrijk in 10 jaar met 32 procent gedaald. En jongeren moeten er bijna helemaal niets van hebben. Bijna de helft van alle wijn in Frankrijk wordt gedronken door 55-plussers.

En als het dan over de huiselijke maaltijd gaat: in 2022 zei maar 58 procent van de Fransen wijn te drinken bij het eten. In 2015 was dat nog 73 procent. In wijnland Frankrijk mag je dat rustig een culturele revolutie noemen.

Die verandering heeft, net als bij de croissant, onder meer met de kosten te maken. Wie elke avond een fles wijn op tafel zet, ziet de rekening snel oplopen. En de koopkracht is en blijft één van de grootste zorgen van de Fransen.

Maar het is vooral een cultuuromslag. Franse jongeren hebben andere wensen (bier), een andere smaak (lichtere wijnen) en denken ook meer aan hun gezondheid dan hun ouders of grootouders deden (bio).

Natuurlijk: president Macron heeft weleens gezegd dat hij elke dag bij de lunch een glaasje wijn drinkt en ook mijn buurman schenkt elke avond braaf zijn glas vol. Maar dat is de anekdotiek die we graag willen horen. De echte tendens is duidelijk: de Fransen drinken minder wijn. En ze eten dus weinig croissants.

Klopt er dan helemaal niets meer van onze traditionele en romantische ideeën over het Franse eet- en drinkgedrag? Jawel hoor.

Wijn blijft geliefd, maar vooral bij speciale gelegenheden of als mensen uit eten gaan. En de croissant blijft voor Fransen een zalig extraatje dat ligt te lonken bij de bakker. Ideaal voor een zondagochtend thuis, of in dat Parijse café waar je hem ’s morgens, staand aan de bar met een kop koffie, mag opsmikkelen.

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Lang leve mijn werk!

Frank Renout

 

Ik was op reportage in Villars-les-Dombes.

Waar?

In Villars-les-Dombes, ja. Bijna niemand kent het. Het is een klein stadje ten noordoosten van Lyon. Eigenlijk is het alleen bekend bij liefhebbers van kip (om te eten) en liefhebbers van vogels (om naar te kijken).

Villars-les-Dombes ligt namelijk vlakbij Bourg-en-Bresse, wereldberoemd vanwege z’n lokale lekkernij: een schijnbaar zeer smakelijke vleeskip (sorry, ik weet het niet zelf: ik ben vegetariër) waarvan de kwaliteit wordt beschermd wordt door een AOC, een Appellation d’Origine Contrôlée.

En Villars-les-Dombes trekt toeristen vanwege z’n vogelpark: een natuurgebied van 35 hectare met 250 vogelsoorten uit de hele wereld en toegankelijk voor publiek.

Ik was er niet voor de kip of de vogels. Ik moest er toeristen interviewen. Toen ik klaar was, stapte ik in de auto, richting Parijs. En ik was nog maar net aan het rijden toen ik zag dat ik omringd was door meertjes. Niet één of twee, nee: kilometers lang was er links en rechts, voor me en achter me, overal water. Ik stopte, klikte op de landkaart op mijn telefoon, zoomde uit, en zag tot mijn grote verbazing dat ik eigenlijk tússen het water door manoeuvreerde: kleine weggetjes kronkelen zich door een gebied van 11.000 hectare met 1.100 meren!

1.100 meren en ik had nog nooit van dit gebied gehoord!

Engeland, de VS en Canada kloppen zichzelf allemaal op de borst vanwege hun meren – Great Lake District hier, Great Lake District daar – maar de meren bij Villars-les-Dombes lijken in stilte te worden gekoesterd. Ik reed er helemaal in mijn eentje. Nergens een toeristenbus te zien.

“De meren zijn eeuwenoud en ooit aangelegd door monniken”,  vertelde het toerismebureau van het departement Ain me. “Sinds de 11de eeuw worden ze vooral gebruikt door vissers. En al die meren zijn met elkaar verbonden door een ingenieus kanalenstelsel.”

Ze zijn aangelegd, dus eigenlijk zijn het een soort vijvers. Er zijn dijkjes, slootjes en mini-sluisjes die het water kundig langs en door de vele honderden vijvers leiden.

Vissers lopen er al eeuwen doorheen. Ze trekken ook nu nog steeds op traditionele manier hun netten achter zich aan. De grootste vangst bestaat uit karpers.

En verder is het een prachtig en rustig natuurgebied, vlakbij Lyon. Je kunt er wandelen en fietsen en vogels spotten. Er zijn hutten aan het water waar je ongemerkt via kijkgaten flora en fauna kunt bestuderen of kikkers kunt beluisteren.

Dat ontdekte ik dus allemaal toevallig terwijl ik er was voor een reportage over een heel ander onderwerp. Lang leven mijn werk!

En als ik de beste tip mag geven, die ik zelf kreeg van een lokale gids: ga er ’s morgens vroeg heen, als het nog donker is en niet te bewolkt. Trek een paar goede schoenen of laarzen aan en bekijk op het vlakke land de zonsopkomst en luister hoe de dieren wakker worden.  

Voor wie dat nog niet romantisch genoeg is: er zijn ook houten hutjes die ín het water staan, waar je kunt logeren. Je moet er met een bootje naar toe varen en je mag in de hut, boven het water, overnachten.

Wat nou Great Lake District? Op naar Villars-les-Dombes!

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Sprookjesachtig

Frank Renout

 

Vlokjes sneeuw, lichtjes, blije kindergezichten en warme chocola. Als ik denk aan de winters in Parijs realiseer ik me nog eens hoe mooi de stad is. Ik ben gek op de zomer – de terrassen zitten vol en de Parijzenaars bloeien op – maar in de winter laat Parijs z’n intieme en warme kant zien.

Dus: warme kleren aan en naar buiten! Al was het maar omdat je dan op de leukste pleinen (Place Saint-Sulpice bijvoorbeeld) en bekendste straten (Boulevard Saint-Germain onder meer) glühwein kunt drinken.

Toen onze kinderen klein waren namen we ze altijd mee naar de grote warenhuizen – althans: de buitenkant. Galeries Lafayette en Printemps zijn al jaren verwikkeld in een vriendschappelijke wedstrijd: wie maakt aan het eind van het jaar de mooiste kerstetalages? Het zijn ware spektakels met muziek, bewegende poppen en dieren en verlichte miniatuurgebouwen. Ik mocht ooit de hoogst verantwoordelijk bij Printemps interviewen. Die legde me uit hoe kunstenaars en specialisten worden ingehuurd om al dat fraais te bedenken en te maken. Ik vroeg hem hoeveel voorbereidingstijd nodig was om die etalages te maken. Die vraag stelde ik in december. Hij zei: volgende week beginnen we met de etalages van volgend jaar.

Als er sneeuw is krijgt Parijs een betoverend laagje. Witte kades langs de Seine, waar verliefde stellen hun voetstappen in zetten. Witte hellingen in het Parc des Buttes-Chaumont, waar Parijzenaars stiekem hun ski’s onderbinden en naar beneden suizen. En droge voeten in eeuwenoude winkelgalerijen: wat is er mooier dan even voor de sneeuw te schuilen in Galerie Vivienne?

Wie trouwens eens buiten de gebaande paden wil treden: ook rondom Parijs kan het er sprookjesachtig aan toe gaan. Als ergens alles uit de kast wordt getrokken om voor feeërieke taferelen te zorgen dan is het wel op Franse kastelen. Château de Chantilly (aan de noordkant), Château de Fontainebleau (aan de zuidkant) en zelfs Château de Breteuil (tussen Amiens en Parijs) worden prachtig versierd en uitbundig en sfeervol verlicht. En wie gewoon even vanuit Parijs in de metro wil stappen: ook Château de Versailles is een winterse topbestemming, met een speciale kerstvoorstelling én een ‘barokke’ Kerstman.

Ook verplichte winterkost: warme chocolademelk. Wereldberoemd is die van Angelina – maar ga dan wel naar de oudste, mooiste en beroemdste vestiging, die aan de Rue de Rivoli. Ze maken er een kop voor je klaar met gesmolten chocola uit Niger, Ghana en Ivoorkust.

Nu we het daar toch over hebben: rond de feestdagen hebben Parijzenaars bijna allemaal één favoriete bestemming en bezigheid. Ze zijn bereid om er uren voor in de rij te staan. Als je groepen mensen geduldig op een trottoir ziet staan, dan weet je het: hier is een patissier gevestigd die zijn jaarlijks Bûche de Noël maakt, een ‘kerststammetje’. Het is een soort taart, traditioneel in de vorm van een boomstam, maar de banketbakkers laten hun fantasie de vrije loop. Ter illustratie: Yann Couvreur maakte vorig jaar een bûche in de vorm van een sneeuwlandschap met daarop zes slapende en opgerolde vosjes. Ik bedoel maar. Parijs is adembenemend in de winter.

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Zones blanches

Frank Renout

 

Ik moest voor mijn werk naar Calais. Een verhaal maken over de migranten daar, die Het Kanaal oversteken. Onderweg op de snelweg wilde ik nog even (handsfree) de redactie bellen voor overleg. Helaas. Er was geen telefoonnetwerk. Ik reed bijna een half uur zonder dat ik kon bellen.

Voor de televisie was ik in Normandië. We maakten een reportage en moesten die doorsturen naar Hilversum. Dat gaat via een speciaal apparaat met acht simkaarten. Helaas. Er was op de plek waar we filmden geen 4G-netwerk, wat minimaal nodig is voor het verzenden van tv-beelden.

In Bretagne schreef ik een verhaal voor de krant. Dat moest snel, vlak voor de deadline. En dus ook snel opsturen, via mijn laptop. Maar nee. Ik zat in mijn auto mijn verhaal te tikken, in een fraai dorpje zonder goede verbinding. Dus moest ik noodgedwongen een heuvel oprijden in de omgeving: daar was wel een signaal.

In Frankrijk zijn er anno 2023 nog volop zones blanches: gebieden waar je niet of nauwelijks verbinding krijgt met je mobiele telefoon. Gewoon omdat er geen antennepalen in de buurt staan.

Eind 2022 waren er verspreid over Frankrijk nog ruim 2.700 plekken waar je mobiele telefoon noodgedwongen stil blijft. Vaak zijn het gebieden met heel weinig huizen en bewoners.

Volgens officiële cijfers is 187.000 vierkante kilometer in Frankrijk (29 procent van het totaal) ‘heel dun’ bevolkt. De telefoonaanbieder ziet er geen brood in om daar een antenne neer te zetten. Omgerekend hadden eind 2022 ruim 700.000 Fransen helemaal geen mobiel netwerk, en nog eens 700.000 Fransen woonden in een gebied met maar één aanbieder.

Ter herinnering: in 2017 beloofde president Macron dat héél Frankrijk al in 2020 bedekt zou zijn met snelle tot ultrasnelle mobiele netwerken. Het werd door de regering de ‘New Deal’ van de Franse telecom genoemd. Álle Fransen aan het mobieltje.

Niet dus, weten we nu. Het ontbreken van een netwerk leidt zelfs regelmatig tot problemen – soms klein en soms groot.

Campinghouders klagen regelmatig dat ze belletjes van toeristen niet ontvangen. Tussen de tenten en caravans op mooie plekken in de bergen of bossen kan helaas niet gebeld worden.

In het dorpje Hannappes, in Noord-Frankrijk, kreeg de echtgenote van de zeventigjarige François Carion vorig jaar thuis een hartaanval. Hij had geen vaste telefoonlijn maar wel een mobiel. “Ik probeerde de ambulance te bellen, maar dat lukte niet. Ik heb een vriend gebeld die brandweerman is, maar kreeg daar ook geen verbinding’’, vertelde Carion achteraf. Zijn vrouw overleed. De burgemeester van het dorp vraagt al jaren tevergeefs om een zendmast.

Dat zijn gelukkig uitzonderingen. En laten we niet vergeten dat ook de Fransen zélf soms de vooruitgang tegenhouden. In plattelandsdorpen wordt regelmatig geprotesteerd als de burgemeester van plan is een hoge zendmast neer te laten zetten. Liever geen 4G dan een lelijke mast in het dorp.

Wij wonen zelf in een klein dorp en hebben alleen 4G in één kamer boven, én als we in de tuin (richting het noorden) staan. Gelukkig is hier sinds kort glasvezel aangelegd. Dat heeft jaren geduurd. Zo’n kabel doortrekken naar een klein dorp was blijkbaar voor niemand een prioriteit. Toen die er eenmaal was, kon iedere inwoner afzonderlijk glasvezel aanvragen: van de straat naar het huis. Dat deden we. Er hoefde maar één kabel te worden opgehangen: van de paal die op de weg staat, naar ons huis. De aanvraag daarvoor deden we in april. De aansluiting was er in december. Lang leve de New Deal.

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Sterrenkoppels

Frank Renout

 

Frankrijk heeft een fascinatie voor z’n sterren. En als twee sterren één amoureus koppel vormen dan is het helemaal feest. Niet alleen de roddelpers maar zelfs Franse kwaliteitskranten en televisie-journaals zwijmelen nog wel eens weg als liefde, glitter en glamour samenvallen.

En we hebben hier natuurlijk nogal wat van die koppels gehad. Édith Piaf was met bokser Michel Cerdan. Je had een president (Sarkozy) met een fotomodel (Carla Bruni). Alain Delon en Romy Schneider vormden een legende. ‘Sartre en De Beauvoir’ hebben niet eens voornamen nodig. Zeg je Serge Gainsbourg, dan zeg je Jane Birkin (of Brigitte Bardot, of nog een heleboel anderen – maar dat is weer een ander verhaal.)

Anno 2023 is er weer zo’n sterrenkoppel waar de spanning en de schoonheid van afdruipt. Zij is Leïla Bekhti en hij is Tahar Rahim. Beiden acteurs, beiden sterren, beiden in Frankrijk geboren en met Algerijnse roots. Wil je hedendaagse Franse glamour zien, google dan even een foto van deze twee.

Ik zeg er eerlijk bij: ook ik weet pas sinds kort dat zij een stel zijn.

Rahim werd bij het grote publiek buiten Frankrijk in 2021 bekend door zijn angstaanjagend goede rol als seriemoordenaar in de Netflix-serie The Serpent. In Frankrijk is hij al sinds 2009 een beroemdheid. Hij kreeg toen zeer lovende kritieken voor z’n acteerprestaties in Un prophète van regisseur en scenarioschrijver Jacques Audiard.

Bekhti speelde in diezelfde film en leerde er op de set haar toekomstige echtgenoot kennen. Ze maakte in ongeveer dezelfde periode als Rahim carrière. Haar vertolking van een ‘banlieuemeisje’ in Tout ce qui Brille in 2010 was een groot succes in de bioscoop. Dit jaar speelde ze in een humoristische serie op de streamingdienst Prime met sterren als Gad Elmaleh en François Damiens.

Tot zover de feiten. En dan nu de magie.

Ik ben geen groupie, maar eerlijk is eerlijk: dit stelt spreekt in heel veel opzichten tot de verbeelding. Het zijn iconen. ‘L’un des couples les plus discrets et les plus glamours’, schreef Marie Claire. Ze zijn al sinds 2010 samen, er zijn geen relationele schandalen bekend, en ze hebben drie kinderen die ze ook nog eens buiten het oog van de camera’s houden. Hulde dus.

Héél soms praten ze wel eens over hun relatie. En dan is het één en al wederzijds respect en wederzijdse bewondering. Twee grote sterren, twee geslaagde carrières, één succesvol huwelijk. Het kàn, zelfs in Frankrijk met z’n toch wel conservatieve tradities, machocultuur en overspelige sterren. Hun succes is ook opvallend omdat jonge Fransen tegenwoordig zweren bij reality-series waar modelachtige dommeriken met botox aan de lopende band – en live op tv – ruzie maken en van partner wisselen.

Niet Bekhti en Rahim. “De eerste seconde dat ik haar zag wist ik dat ze mijn vrouw zou worden en de moeder van mijn kinderen”, zei hij. “We zijn heel verschillend. Hij is nauwgezet, ik ben chaos, dus we vullen elkaar precies aan”, zei zij.

En dan is er nog dat andere aspect: de camera. De camera is verliefd op deze twee. Geef Rahim en Bekhti een rol, en er gebeurt iets. Hun charisma en talent werken bijna hypnotiserend.

Het goede nieuws: er valt heel veel van ze te genieten. In de serie The Eddy speelden ze kortgeleden weer eens samen. Rahim mag Charles Aznavour spelen in een film die volgend jaar uitkomt. En Bekhti neemt regelmatig stelling tegen racisme en seksisme. Samen met Omar Sy steunt ze een stichting die activiteiten organiseert voor kinderen in ziekenhuizen.

U snapt het: ik ben verkocht.

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Onmisbaar groen

Frank Renout

 

In een drukke stad heb je groen nodig. Met alleen beton en uitlaatgassen is het leven niet leuk, hoe mooi de musea en hoe gezellig de caféterrassen ook zijn. En laten nou in Parijs ongeveer drie keer zoveel mensen per vierkante kilometer wonen als in New York of New Delhi. Parijs is 105 km2 groot en telt ruim twee miljoen inwoners. Dat vinden best veel Parijzenaren verstikkend. Dus bomen en planten zorgen voor een beetje rust en ruimte.

Grappig feitje: de plek in Parijs met het meeste groen is de plek met het minste leven. Nergens staan namelijk zo veel bomen in de stad als op begraafplaats Père Lachaise: het zijn er meer dan vierduizend. Vijf tuinmannen en -vrouwen zijn er dagelijks in de weer.

Ik heb zelf twee favoriete parken in Parijs. De Jardin du Luxembourg is een park voor iederéén. Er zijn speeltuinen, tennisvelden en petanquebanen, maar ook picknickplekken, een museum en de romantische Fontaine Médicis. Van een heel andere orde is de elegante en symmetrische Jardin du Palais Royal, achter de Comédie Française. Een kleine oase vol charme. Ik was ooit op bezoek bij iemand die hier woonde, letterlijk: in een van de panden rondom het park. Het uitzicht op de bomen en de vijver was – ik kan het niet anders zeggen – adembenemend.

Maar ik wil het eigenlijk hebben over de twee grote bossen bij Parijs. Aan de zuidoostkant ligt het Bois de Vincennes, dat 995 hectare groot is. Aan de westkant ligt het Bois de Boulogne, zo’n 845 hectare. Ik ken beide bossen goed. Mijn oudste zoon ging naast het Bois de Vincennes wonen, mijn jongste zoon naast het Bois de Boulogne. Met de eerste wandelden we over de lange paden naar het eeuwenoude Château de Vincennes en huurden we een roeibootje in een van de meertjes. Met de tweede namen we de hond mee naar de plek in het bos – naast de paardenrenbaan – waar héél veel hondenliefhebbers komen om hun dieren samen te laten spelen.

In het drukke Parijs zijn mensen gehecht aan hun parken en bossen. En helemaal nu, met de klimaatveranderingen. Als er ook maar één boom ergens dreigt te sneuvelen, dan wordt er meteen een online petitie op poten gezet om die boom te redden. Dat was al zo bij het Champ-de-Mars naast de Eiffeltoren. Het park werd op de schop genomen, mede vanwege de aanstaande Olympische Spelen, en een twintigtal bomen moest gekapt worden. Een storm van protest stak op, een petitie werd 90.000 keer ondertekend en het gemeentebestuur gaf toe: de kettingzagen werden weer opgeborgen.

Nu speelt hetzelfde bij het Bois de Vincennes. De stad Parijs is er bezig met een ‘herinrichting’ van het bos. Sommige boomsoorten worden gekapt, mede omdat metrolijn 1 er wordt uitgebreid. Maar de tegenstanders noemen het ‘Disneylandisation’, omdat natuur zou moeten wijken voor recreatie. En als Fransen verwijzen naar iets Amerikaans bedoelen ze dat nooit positief. Ook hier roerden de actiegroepen zich en ook hier bond de overheid in. De uitbreiding van de metro is opgeschort vanwege ‘mogelijk aanzienlijke schade aan de natuur’.

Het is dan wel weer grappig dat midden in dat Bois de Vincennes elk jaar het popfestival We Love Green wordt georganiseerd, met tienduizenden bezoekers. Volgens de tegenstanders vertrappen die bezoekers de natuur, volgens de organisatoren is het festival juist bedoeld om het natuurbewustzijn te vergroten.

Mijn oudste zoon bewandelt de middenweg. Hij wandelt graag in het bos én gaat naar het popfestival.

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Roadtrip naar het westen

Frank Renout

 

Kort geleden maakte ik een roadtrip. Een echte: zo’n zeshonderd kilometer van Parijs tot aan de punt van Bretagne, de Finistère. En wat een moois zie je dan.
Als correspondent wil je wel eens opgaan in je werk. Je volgt dagelijks het nieuws, doet verslag van stakingen en inflatie, en vergeet ondertussen hoe mooi het land is. Zo’n roadtrip doet dan wonderen.
Om even de sfeer te schetsen: begin in L’Hôtel in Saint-Germain-des-Prés waar Oscar Wilde zijn laatste dagen doorbracht. Gewoon om aan het begin de sfeer en grandeur van Parijs mee te krijgen.

Hoe mondain wil je het hebben?

En dan rijden maar, naar het westen. Na een uurtje zit je in Normandië en kom je langs oneindige weilanden waar koeien al grazend je kaasje voor-produceren. De kust lonkt, de route gaat langs eeuwenoude huisjes met houten balken in de gevels. En wat indrukwekkend blijft: de immense D-day-stranden.

Hoe historisch wil je het hebben?

Ik zie langs de weg een automaat staan waar je verse oesters ‘uit de muur kan trekken’. Gewoon op een kleine parkeerplaats. Maar dat terzijde. Na Caen verandert alles. Geen driebaanswegen meer. Ruwer landschap. Ik ken de Mont Saint-Michel en toch ben ik opnieuw betoverd als ik het eiland uit mijn autoraampje zie. Volgende bestemming: Bretagne. Je weet het meteen als je er binnenrijdt. De namen op de verkeersborden. Ik zie Ploufragan en Gommenec’h en herinner me dat we – na een eerste reis hier – zeiden dat we onze twee katten Pleucadeuc en Questembert zouden noemen.Hier liggen ook de stenen van Bod-er-Mohed, daterend van duizenden jaren vóór onze jaartelling. Het werd de ‘Grot van de Feeën’ genoemd en ook ‘De Dwergenkamer’.

Hoe sprookjesachtig wil je het hebben?

Ik parkeer bij de baai van Plouezoc’h, in de noordelijke punt van Bretagne, en loop over zanderige paadjes langs het water: uitzicht op zee en vissers, nergens toeristen of hoge bebouwing. Zeemeeuwen begeleiden me vanuit de lucht.Maar ik moet naar het zuiden van de Finistère. Op kleine weggetjes door ruw landschap en minuscule dorpjes zie ik een verkeersbord: ‘overstekende koeien’. Dan wordt alles heuvelachtig en zwart. Het zijn de geblakerde resten van de enorme bosbranden van de vorige zomer. Hoe lang duurt het voor de natuur zich herstelt? De aarde lijkt een jaar later nog steeds bezaaid met alleen maar grijze as en zwarte kooltjes.

Hoe treurig wil je het hebben?

Hier ligt nóg een Mont Saint-Michel. Een ruim driehonderd meter hoge berg die net als de rest van de omgeving zwartgeblakerd is. Bovenop prijkt de kapel van Saint-Michel de Brasparts. Een jaar geleden sloegen de vlammen hier wild om zich heen, alles werd geveld – behalve dit ene gebouwtje. “De kapel bleef rechtop staan, zelfs toen het vuur likte aan de gevel’’, schreef een poëtische journalist destijds. Dat was geen goddelijke ingreep en ook geen wonder, zei de lokale kerkleiding: de kapel staat op een stenen ondergrond zonder begroeiing en – blijkbaar – op veilige afstand van brandende bomen.

Ik rijd verder, ga richting Plomeur in het zuiden en eindig op La Plage de la Torche: een uitgestrekt zandstrand dat een topbestemming is voor surfers. De ene na de andere duikt tussen de rotsen met een plank de zee in. Ik ga zitten in het zand. Ik denk aan Oscar Wilde, aan oesters, aan feeën en aan likkend vuur.

Mijn roadtrip is geslaagd

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

Made in France

Frank Renout

 

Bij onze Auchan-supermarkt (met een duizelingwekkende 65 kassa’s) zijn nieuwe schappen neergezet. ‘Le Corner Français’ staat erboven. Het is vreemd dat het er half in het Engels staat, want de producten die er liggen zijn juist nadrukkelijk Frans en de bedoeling is dat de Fransen die kopen om hun eigen Franse economie te steunen.

Maar goed, ondanks het Engels vind ik het een lovenswaardig initiatief. Het is president Macron geweest die er de afgelopen jaren continu op hamerde: koop eigen waar. Met miljoenensubsidies worden Franse bedrijven die verhuisden naar lagelonenlanden zelfs aangemoedigd terug te keren naar de moederschoot, Frankrijk dus.

Een goed idee, maar toch. Mag ik er, als serieuze correspondent, twee kanttekeningen bij plaatsen?

De Auchan-aanpak is begrijpelijk, want niet alleen Macron maar Franse politici in het algemeen hameren er al jaren op dat we onze eigen producten en producenten moeten steunen – of het nou gaat om tomaten of Renaults. Maar als de Chinezen of de Amerikanen iets soortgelijks doen, dan schreeuwen Franse politici moord en brand.

Toen president Macron eind vorig jaar bij president Biden op bezoek ging had hij flinke kritiek op Bidens ‘buy American’-beleid, maar dat is precies hetzelfde als wat mijn Auchan doet op aanbevelen van Macron.

Ten tweede: bij die Franse ‘corners’ is het vaak opvallend stil. Het is er zelfs zó stil dat het Franse tv-journaal er een reportage over maakte. Wat bleek? Die ambachtelijk in Frankrijk gemaakte truien zagen er heel fraai uit maar waren voor de doorsnee Auchan-klant veel te duur. Twee schappen verder lag een Made in China-trui voor een kwart van de Franse prijs.

Dat is eigenlijk overal het probleem als het gaat om de ‘Koop Franse Waar’-campagne. De bedoelingen zijn goed, maar het is niet te betalen.

Een belangrijke reden daarvoor is een oude kwaal van de Franse economie: de belastingdruk. Die is enorm hoog in vergelijking met concurrenten. Frankrijk int vier keer zoveel bedrijfsbelasting als Duitsland doet, becijferde het Institut Montaigne, een liberale denktank.

President Macron doet z’n best. Hij zet in op belastingverlagingen maar de verschillen met buurlanden blijven groot. Het Franse kledingmerk Royal Mer zegt de omzet heel voorzichtig te zien stijgen dankzij Macrons pro-Frankrijk campagne. “Maar het blijft kwetsbaar: we kunnen niet dezelfde prijzen bieden als Aziatische producenten.” Kledingmerk Jules kwam met een Made in France-spijkerbroek (sorry: ze gebruiken zelf die Engelse woorden). “Ons concept ‘Made in France’ heeft een prijskaartje, maar we leveren wel kwaliteit en zorgen voor banengroei.”

Overigens biedt ‘Made in France’ geen garantie op een honderd procent Frans product. Een trui die is gemaakt met katoen uit Azië en is geverfd in Noord-Afrika en in Frankrijk daarna alleen nog in elkaar wordt genaaid: dat shirt mag zich gewoon officieel een Frans product noemen. De wet zegt: als het laatste deel van het productieproces maar Frans is.

En er is ook volop fraude. In Marseille werd vorig jaar 4,5 ton aan groenten en fruit in beslag genomen: de zogenaamd ‘Franse’ mandarijnen bleken niet uit Frankrijk te komen. Daar is ook al een naam voor bedacht, dit keer wel in het Frans: de mandarijnen waren francisé.

Het ministerie van Economische Zaken deed landelijk onderzoek naar producten die zich presenteren als ‘100 procent Frans’. In vijftien procent van de gevallen was sprake van fraude en oplichting: zelfs de ruime formulering in de wet werd niet eens nageleefd.

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout
landingspagina

De pleinen van Parijs

Frank Renout

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.

Alle kenners weten het: Place de Furstemberg geldt zo’n beetje als het meest romantische pleintje van Parijs. Verstopt achter de boulevard Saint-Germain, stil en intiem, en ideaal voor een eerste (of tweede of derde…) kus met je geliefde.

In feite is het een rotonde, maar dan zó klein en lieflijk dat die typering volledig misplaatst is. Toch is er iets met rotondes in Parijs. Ze zijn als een soort microkosmos. Als er ergens een rotonde is, dan is er ook een café, een metrohalte en een krantenverkoper. De buurt komt er samen. Het is dus de ideale plek voor journalisten om te observeren en allerhande bewoners te spreken. Ik kwam regelmatig op Place Gambetta, een plein/rotonde in het noordoosten van Parijs.

Dat is inmiddels het plein van de metamorfosen. Zo’n 25 jaar geleden was het een rauwe wijk, bijna een no-goarea. Het was er vervallen en niet veilig. Zo’n tien jaar geleden was de wijk juist in de mode: de appartementen waren er nog betaalbaar, dus jongeren en studenten streken er neer. En nu is het gerenoveerd à la 2022. Er liggen brede fietspaden en er zijn modieuze houten halfronde ‘zitplaatsen’ ingericht. Het is niet meer rauw en niet meer jong. Het is bijna Hollands netjes. Gelukkig is Café Le Gambetta er nog met z’n miniterras. De krantenkiosk is er ook nog, maar die is – net als alle andere in Parijs – gemoderniseerd. Het enige écht klassieke element dat behouden lijkt, ligt in een zijstraat: de halfronde art-decobioscoop MK2 Gambetta.

Precies het tegenovergestelde is Place Victor Hugo, een plein/rotonde aan de westkant van Parijs. Natuurlijk: het inkomensniveau in deze chique wijk is niet te vergelijken met het populaire Gambetta, maar Place Victor Hugo ademt met z’n kasseien, zilverberken en mooie panden een en al oude charme die in voorbeeldige staat wordt gehouden. Er lopen deftige dames met kleine hondjes, je kan er oesters eten bij Brasserie Victor Hugo en Lenny Kravitz woont er naar verluidt om de hoek – maar zelfs zonder al die franje is en blijft het een prachtig plein.

Mijn favoriet dan. Place Saint-Georges, vlak onder Pigalle en bijna naast Hôtel Amour. Het is nóg kleiner dan Place de Furstemberg. Eigenlijk is het niets meer dan een soort fraaie minirotonde op de Rue Notre Dame de Lorette, die omhoog klimt richting Montmartre. Met kasseien, een standbeeld in het midden en rondom majestueuze gebouwen achter fraaie zwart hekwerk. De 19de-eeuwse president Adolphe Thiers woonde hier: in het pand is nu een bibliotheek gevestigd, de tuin erachter is openbaar. En ja, er is een metrohalte en er is een café: het charmante café À La Place Saint Georges. Op het raam staat dîner avant et après spectacle, verwijzend naar het theater om de hoek.

Mijn advies: ga er heen als de zon onder gaat. Dan wordt het plein elke minuut mooier. De werkende mensen vertrekken, de bewoners zijn thuis, een enkeling drinkt of eet nog wat in het café. De lichtval verandert, de gebouwen en het standbeeld hebben nog heel even hun witte glans, en in het donker licht daarna alleen nog het bord métropolitain in rood en wit op. Ver weg klinkt het rumoer van Pigalle, maar hier – ’s avonds in de schemering op dit minuscule stille pleintje – is Parijs op z’n mooist.

 

 

 

 

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout

La Parisienne

Frank Renout

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.

Ik zie haar nog wel eens zitten, op een terras in Parijs, nonchalant, met een sigaret en een glas wijn. Op het wereldwijd populaire mediaplatform ‘My Little Paris’ (1 miljoen volgers op Instagram) duikt ze overal op: slank en elegant. [The New York Times] schreef er vorig jaar nog een groot artikel over: [Wil jij ook een Parisienne zijn? Wij vertellen je hoe het moet.]

Nog nooit in de geschiedenis en nergens ter wereld is er één groep vrouwen geweest die zo tot de verbeelding spreekt als de inwoonsters van Parijs.

‘Ze is verleidelijk zonder er moeite voor te doen. Ze steekt de straat over zonder rond te kijken en wordt toch nooit aangereden. Ze draagt gestreken herenoverhemden maar strijkt nooit zelf. Ze koopt haar meubels bij brocantes die niemand kent. Ze is hyperslank maar doet niet aan afvallen’, zette [Vanity Fair] ooit de clichés op een rijtje. [La Parisienne] heeft mondiaal mythische proporties aangenomen.

Even terug naar de 18de en 19de eeuw. Marie-Antoinette, koningin in Versailles, was al zeer modebewust en liet zich kleden door Rose Bertin, die een winkel had in Parijs. Dat zette voor lange tijd de toon. Voor mode moest je in de Franse hoofdstad zijn. Én Parijs had in die tijd ‘bordelen die wereldwijd beroemd waren met een aanbod van prostitutie in alle soorten en maten’, aldus historica Emmanuelle Rétaillaud-Bajac in een essay. De stad had een reputatie door haar vrije seksuele mores.

Kortom: Parijs groeide uit tot de hoofdstad van de mode en de erotiek. Dat straalde af op de vrouwen uit de stad. Op schilderijen, in boeken en later ook in films werd de Parisienne geportretteerd. Ze was sierlijk en stijlvol, ze was begeerlijk en afstandelijk tegelijk. Voor de Wereldtentoonstelling van 1900 maakte beeldhouwer Paul Moreau-Vauthier een standbeeld. Het stond bij de ingang en was zijn verbeelding van La Parisienne: trots, zelfbewust en elegant. De Parijse vrouw was daarmee officieel een icoon én een uithangbord geworden.

Met dat imago wordt ruim honderd jaar later goed geld verdiend. Ik kocht wel eens een biertje dat La Parisienne heet. Ik las de bestseller waarin mode-icoon Inès de la Fressange het geheim uitlegt van de casual-chic Parisienne. Ik zag Emily op Netflix verwoede pogingen doen om zich op z’n minst te kleden als een Parisienne.

Maar wat is er nog echt aan het icoon? De deftige radiozender France Culture wijdde er een hele uitzending aan. ‘De Parisienne is vooral nog een geïdealiseerde fantasie van mannen en buitenlanders die zich vastklampen aan films van Woody Allen en briefkaarten uit Montmartre’, was de conclusie.

Wat eraan mankeert? De Parisienne is in reclame-uitingen nooit dik, zwart of oud, schreef de Brits-Franse journaliste Alice Pfeiffer in haar boek [Je ne suis pas une Parisienne]: ‘Waarom zie je in de media nooit een Parisienne met een afrokapsel?’

Voor wie denkt dat Pfeiffer alleen applaus kreeg in links-feministische kringen: het boek kreeg een positieve ontvangst bij dé glossy voor Parisiennes, de [Marie Claire]. En meer specialisten constateren het: de Parisienne is in films en reclames héél vaak wit, slank en heteroseksueel. Dat is een imago dat mondiaal blijkbaar nog het meest aanspreekt.

Veel echte Parisiennes herkennen zich helemaal niet in dat beeld. Journaliste Rokhaya Diallo – “Ik ben geboren en opgegroeid in Parijs” – maakte daar een documentaire over. Ze sprak met onder anderen een politica, een styliste, een advocate, een schrijfster en een modeontwerpster: allemaal uit Parijs en niemand die zich herkende in de clichés. Zelfs modeblad [Vogue] schreef: ‘Parijs is een van de meest diverse steden ter wereld. Daarom is dit een documentaire die iedereen moet zien.’

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout

Het lekkerste straatje van Parijs

Frank Renout

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.

Parijs staat wereldwijd bekend als paradijs voor shopaholics. En terecht.

Je kunt verdwalen in de peperdure Le Bon Marché, met al z’n grandeur, kasten vol boeken en rekken vol schoenen, én met z’n waanzinnig luxe Grande Épicerie, waar je een fles water kunt kopen voor €39,80 – maar dan is het ook wel een ‘Virgil Abloh, édition limitée Activate Movement Blanche’ met een dop van bamboe.

Je kunt ook ronddwalen in de straatjes van de Marais. Charme en schoonheid troef. De wijk is natuurlijk bekend door de gevestigde én jonge modeontwerpers en hun winkeltjes, maar je vindt er ook La Belle Hortense, ‘misschien wel de leukste bar van Parijs’ (ja, ik quote mezelf). En natuurlijk café La Perle, waar John Galliano onder invloed en scheldend zijn eigen graf groef, waarna Dior hem aan de kant zette.

En toch. Als ik mag kiezen ga ik naar de Rue Montorgueil, in hartje Parijs.

Op het eerste gezicht een doodnormale rechte straat, alleen voor voetgangers, een paar honderd meter lang. Maar dan…

Ik koop er de tomaten en kaasjes voor het avondeten. Er zijn volop terrassen en restaurants. Je vindt er paraplu’s bij de stoffige huishoudwinkel links en paracetamol bij de apotheek rechts. Buurtbewoners doen hier hun dagelijkse boodschappen, lopen een blokje om met de hond, of strijken eind van de dag neer voor een apéro. En vanuit heel Parijs komen mensen naar de straat voor de Italiaanse of Griekse delicatessen, voor de wijnwinkels of voor het uitgebreide aanbod (Franse) kazen. Shoppen en flaneren, zakelijk of zwoel, het gebeurt hier allemaal. Dwars door elkaar.

Ouders halen in de buurt hun kinderen van school en kopen hier aan het eind van de middag een goûter voor de kleintjes. Tieners wippen naar binnen bij Starbucks, smulpapen kiezen voor de chique delicatessen van Ladurée. Alles en iedereen in Parijs komt in de Rue Montorgueil samen.

Aan de zuidkant ligt de Bourse de Commerce – het museum van multimiljonair François Pinault – en aan de noordkant liggen in één straatje de Frenchie-zaken van sterrenkok Grégory Marchand. Er zijn historische publiekstrekkers in de straat, waardoor zelfs een toerist wel eens in de Rue Montorgueil belandt. Slakken eten, dat doen ze (sinds 1832) bij L’Escargot Montorgueil. Patisserie kopen ze (sinds 1730) bij Stohrer.

Maar er is iets in de straat wat je niet meteen ziet, maar wat wel de magie verklaart. Ik wist niet meteen wát het was, dus ben er maar eens speciaal voor gaan wandelen. De straat op en neer. Kijkend en speurend, ruikend en luisterend. En nog eens. En nog eens. En nu weet ik het… De Rue Montorgueil is een Parijse straat die vrolijk maakt.

Telkens als ik er loop, gaan mijn mondhoeken omhoog. Ik kijk om me heen en, misschien verbeeld ik het me, maar ik zie overál lachende mensen. Omdat de hond wegrent, omdat ze net truffelbrie hebben gekocht, omdat ze verliefd hand in hand lopen, omdat de parfumwinkel zijn voordeur opent en zijn heerlijke huisgeur over straat verspreidt, omdat je hier die ene winkel vindt die de lieflijke blikjes vis van Belle-Île verkoopt.

Kortom: omdat er nergens in Parijs een straat is die zó uitnodigt om langzaam te slenteren, om je om te draaien en om daarna gewoon weer terug te lopen. En als je dat gedaan hebt, zijn er de terrassen waar je kunt kijken hoe anderen slenterend heen en weer lopen en nog even niet naar huis willen.

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout

Sensuele geheimen

Frank Renout

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.

Ik had een interview met Bernard-Henri Lévy. U weet wel: de flamboyante filosoof die in maatpakken naar oorlogsgebieden reist. Hij wilde graag zelf de locatie van ons gesprek uitkiezen. Ik begreep eerst niet waarom, maar zodra we er binnen stapten was het duidelijk. Lévy ontving ons in de intieme en donkere lobby van een luxe maar verstopt hotel in Saint-Germain-des-Prés in Parijs. Hij sprak nauwelijks. De filosoof keek alleen maar rond naar de jonge vrouwen die, om onduidelijke redenen, ook in de lobby waren neergestreken.

Ik had ook eens een interview met dandy, alchemist, kunstenaar en ontwerper Cyril Aouizerate. We reden in een taxi naar – alweer – een chique hotel in Parijs. Want dat wilde hij. We kwamen er aan, hij werd bij de deur persoonlijk begroet door de directeur en die nam ons mee naar een apart kamertje, waar al een paar intimi op hem wachtten.
In Parijs borrelt het van de geheimzinnigheid. Ontmoetingen in hotels, afspraken achter gesloten deuren, restaurants met bijzondere voorzieningen: je vindt ze meestal niet in de doorsnee reisgidsen. En zo willen de kenners het graag houden. Er zijn twee natuurlijk twee bekende uitzonderingen; etablissementen die zich wèl profileren met hun zwoele reputatie. Het meer dan 250 jaar oude restaurant La Pérouse, met uitzicht op de Seine, heeft een geschiedenis vol sensuele geheimen. Op de eerste verdieping werd er jarenlang gegeten in kamertjes die (van binnenuit) op slot konden. En in elk kamertje stonden naast de eettafel een ligbank en een spiegel. Voor al uw passie en culinaire geneugten.

Kunstenaar/ondernemer André Saraiva kwam met een eigentijdse versie. Hij is medebedenker van Hôtel Amour, vlakbij Pigalle. Het was het eerste hotel dat zich publiekelijk aanprees als plaats waar je ook overdag voor een paar uur een kamer mocht huren.

Ooit stond ik er: omringd door zwarte muren, zwartleren meubilair, een XXL-douche- en badruimte voor twee personen, en spiegels op het plafond. De Parijse hotelmanager David Lebée maakte er zelfs een internationale succesformule van. Hij richtte een discrete website op waar je anoniem hotelkamers per uur kan reserveren. Zijn kamerverhuur à la Parisienne is inmiddels uitgewaaierd over 25 landen.

De meeste geheime cafés, restaurants en hotels in Parijs zijn onzichtbaar maar wel bekend in kleine groepjes van intimi. In hotel Maison Souquet vind je achter een dik rood gordijn een cocktailbar met veel velours. Om aan zoetigheden te nippen in de bar Le Liquorium moet je eerst afdalen in de kelder van een brasserie.

Ook in de hogere prijsklassen zijn er geheime arrangementen. Tijdens de corona-lockdowns waren Franse restaurants gesloten. Maar in het 5-sterrenhotel Le Meurice bleek je gewoon te kunnen eten. Je moest er wel een kamer of suite voor huren (vanaf 760 euro) maar dan mocht je daar ook gewoon de menukaart bestuderen en bestellen.
En dan is er nu de Room Service Club in Parijs. ‘Een vertrouwelijk netwerk van clandestiene restaurants’, zeggen ze zelf. Het idee: je huurt via hen een hotelkamer die voor één avond en één nacht wordt omgetoverd tot een privérestaurant. Je kunt er met z’n tweeën aanschuiven of met een klein gezelschap. En na het diner is het nog maar twee stappen naar je bed. Want dat is de bedoeling: het is een culinair èn nachtelijk avontuur.
De Room Service Club startte afgelopen jaar in Hôtel Normandy, naast de Jardin des Tuileries, waar drie kamers beschikbaar waren. Allemaal met een eigen sfeer. De één was sprookjesachtig, de ander zwoel. Kamer 212 stond in het teken van de erotiek. Alleen te reserveren voor 18 jaar en ouder. Waarom? Dat moest een geheim blijven.

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout

Hoop: met een traan en een lach

Frank Renout

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.

Ik weet nog goed dat ik de eerste keer Béziers binnen kwam rijden. Een eeuwenoude stad vlak bij de Middellandse Zee, met monumenten, pleinen en parken en omringd door wijngaarden. Een idylle. Dacht ik. Maar het werd een cultuurschok. Béziers was pure armoede. Ik heb nog niet vaak in zó’n korte tijd zoveel vervallen huizen, autowrakken en dichtgetimmerde gevels gezien. Het stadscentrum – dat me in vervoering had moeten brengen, dacht ik – was een verzameling vuile straten met doelloos rondhangende jongeren.

Ik was er voor een politieke reportage. Béziers is decennia bestuurd door afwisselend rechtse en linkse burgemeesters. Ze kwamen en gingen. En de verloedering zette maar door, als woekerend onkruid. De kiezers lieten de oude traditionele partijen keihard vallen, ze voelden zich in de steek gelaten. De Biterrois, zoals de bewoners worden genoemd, stemden op ‘nieuweling’ Robert Ménard, die in 2014 burgemeester werd met steun van extreemrechts en die in 2020 werd herkozen.

Ik kan u verzekeren: Béziers is nog steeds éen van de armste steden van Frankrijk. De werkloosheid is er nog steeds enorm. In één van de achterstandswijken lopen de schoolkinderen nog steeds elke dag langs drugsdealers die op straat op een bankstel zitten dat uit een flat naar beneden is gegooid.

Frankrijk is een samenleving van uitersten, ook als het gaat om rijkdom en armoede. Al jarenlang kom ik met een blocnote, een recorder of een camera in achterstandswijken en banlieues. Het is treurnis alom.

Ik reed samen met mijn cameraman langs hoge flats in Sevran, ten noordoosten van Parijs, en er werden stenen naar onze auto gegooid. Een vriend verhuisde naar Romainville, daar vlakbij, en na enkele maanden werd voor zijn deur iemand neergestoken. In Sarcelles vertelde een bewoonster me hoe al haar buren, en ook zij zelf, elke avond drugs in zaten in te pakken voor de lokale dealers.

Ooit was ik op pad met een delegatie Nederlandse topambtenaren in Saint-Denis, een beruchte voorstad ten noorden van Parijs. Zij wilden perse een stukje lopen, ik besloot – door ervaring wijs geworden – de auto te nemen. De delegatie was nog maar net op pad of ze werden bestormd door jongeren, bespoten met traangas en beroofd.

Net als in Béziers worden er in heel Frankrijk wijken aan hun lot overgelaten. In 2015 zei toenmalig premier Manuel Valls dat er in Frankrijk ‘geografische, sociale en etnische apartheid’ bestaat. Dagblad Libération heeft een heel dossier online staan met verhalen over immigratie en discriminatie, over misdaad en verdeeldheid onder de kop ‘Hoe maken we een einde aan de Franse apartheid?’

Ik zal u niet vermoeien met verhalen over politici die veel beloven en weinig doen.

Wat me hoop geeft: bewoners. Ik reed mee met een ex-crimineel die zijn camper ombouwde, Frankrijk doortrekt, en probleemjongeren opzoekt om uit te leggen hoe ze hun leven kunnen beteren. Een meisje vertelde me dat een leraar op haar banlieueschool de enige was die haar stimuleerde om door te leren. Dat deed ze, met succes. Ik sprak in Marseille met moeders van probleemkinderen, die de handen ineen sloegen om hun kinderen van straat te houden.

En een aparte vermelding verdient Latifa Ibn Ziaten. Zij is de moeder van Imad, die in 2012 werd gedood door terrorist Mohammed Merah, afkomstig uit zo’n probleemwijk.

Latifa Ibn Ziaten reist sindsdien kriskras door Frankrijk. Ze staat voor schoolklassen en zoekt probleemjongeren op. En overal heeft ze dezelfde boodschap: criminaliteit en geweld dienen nergens toe. De dood van haar zoon heeft voor niemand iets ‘opgeleverd’.

Ibn Ziaten vertelt dat eenvoudig en ingetogen, maar ook betrokken en gevoelig. Soms met een lach en soms met een traan. Dat heeft impact op jongeren, ik zag het zelf. En daarvoor is ze inmiddels, en terecht, overladen met prijzen en onderscheidingen.

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!

Frank
frank-renout

Zonder poeha

Frank Renout

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.

 

Ik hield al van lekker eten, maar in Frankrijk heb ik geléérd om lekker te eten. Ik durf wel te zeggen dat wonen in Frankrijk een culinaire ontdekkingstocht is.

In de Luberon liep ik met geiten de bergen in om daarna, weer terug beneden, door de boer uitgelegd te krijgen hoe hij drie soorten geitenkaas maakte. Vakmanschap. In Parijs vertelde een top-sommelier me waarom hij bij ons hoofdgerecht een volstrekt onbekende wijn koos zónder AOC-keurmerk. Lef.
Maar de ontdekkingsreis begon thuis.
Onze buren – gepensioneerde boeren – hadden vroeger een aardbeienveld. Vanuit ons raam keken we er zo op uit. De aardbeien verkochten ze hoogstpersoonlijk aan restaurants in de omgeving. In ónze tuin staat een eeuwenoude acaciaboom. De buurvrouw vertelde – toen wij er nog niet woonden en ons huis leegstond – dat haar hele familie elk voorjaar op kousenvoeten onze tuin insloop en daar de bloemen van die boom plukte. “Daar vieren we altijd het begin van het voorjaar mee’’, zei ze. “Van de bloemen bakken we beignets en die eten we met de hele familie op.’’

Ze bedoelde natuurlijk: hoe moet dat, nu het huis door jullie bewoond wordt?

U snapt het. Elk voorjaar rukken wij nu uit met een ladder, plukken de bloemen, soms ook samen met de buren, en verdelen we de buit. In ruil kregen we van de buurvrouw haar beignetrecept.

De zondagslunch dan. Vrienden gebruikten de langdurige aangename meer-gangen-zit al snel om Bretonse bevrijdingsliederen in te zetten, een vriend trok er een zelfgemaakte fles likeur bij open. Hij hing daarvoor lege flessen in de boom, om piepkleine babyperen heen. Peer en fles worden later samen geplukt. Daar gaat de alcohol in en overheen. En bij de zondagslunch mogen wij dan meegenieten.

Restaurants zijn als een tweede huis voor veel Fransen. Als journalist mag je ook weleens in de keuken kijken en de kok het hemd van het lijf vragen. Een chef in een hotel in Parijs schotelde ons de allerlekkerste aubergine voor. Hij vertelde waar die vandaan kwam: van een boerderij aan de rand van de hoofdstad, onder de spreekwoordelijke rook van zakenwijk La Défense. Niet de plek waar je een groenten-walhalla verwacht, maar we gingen erheen en waren verkocht.

Om eerlijk te zijn, maakten koks me altijd een beetje achterdochtig. Ik vond het allemaal vaak te veel ego, poeha en vloeibare stikstof. Maar dat vooroordeel sneuvelde, nota bene dankzij ontmoetingen met de twee grootsten der groten.

Jaren geleden ontmoette ik Paul Bocuse, met de getatoeëerde haan op z’n bovenarm. Hij nam me niet alleen mee naar zijn sterrenrestaurant maar ook naar de broodjeszaak die hij net had geopend in Lyon. Bocuse – destijds drie Michelin-sterren – ontnuchterde al mijn Franse culinaire visioenen en vooroordelen met de opmerking dat ‘goedkoop niet slecht hoeft te zijn’. Zijn fastfoodrecept: betaalbare kwaliteitsbroodjes met kip of gerookte zalm. Studenten en bouwvakkers liepen er in en uit. De keten van brasserieën van Bocuse in Lyon, met een driegangendiner voor rond de 33 euro, zit niet voor niets elke avond vol.

Alain Ducasse is natuurlijk de erfgenaam van Bocuse. Maar dan degene die er als eerste topkok ter wereld in slaagde om een mondiaal culinair imperium op te zetten. Ducasse werd een merknaam met sterren en restaurants in Las Vegas tot Singapore, koksscholen en kookboeken (via ‘Uitgeverij Ducasse’), hotels en chocoladewinkels, een bootrestaurant en zelfs een culinair adviesbureau.

En toch. Ik at eens met hem in Parijs in zijn visrestaurant Rech en daar vertelde hij over de drie ingrediënten voor een goed gerecht: eerlijke kwaliteitsproducten, een simpele bereiding, en authentieke geuren en smaken. Natuurlijk mag de maaltijd worden opgemaakt als een kunstwerk, mag het tafelkleed chic ogen, en worden soms zijden handschoentjes aangetrokken om de kaas aan te snijden, maar de asperges en de griet die we er aten waren verfijnd in al hun eenvoud.
Niks ego of poeha.

 

Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’, het AD én hij is onze columnist!