Twintig jaar geleden dineerde ik met Beatrice Cointreau, toenmalig directeur van het champagnehuis Gosset (en tevens lid van de beroemde likeurfamilie met haar achternaam). Haar champagnes waren, zo zei ze, vineus en breed inzetbaar tijdens een maaltijd. Dus niet zomaar een aperitiefje of een feestbubbel, maar echt als begeleider van een maaltijd. Mme Cointreau is sindsdien helemaal groot gegaan in eten en drinken, en heeft zowel een Ordre du Mérite Agricole als een Légion d’Honneur achter haar naam staan. Goed dus dat ik haar advies in mijn oren heb geknoopt. Sindsdien beschouw ik champagne ook als een wijn die we gewoon bij het eten kunnen drinken. En je kunt het ook tot eten maken: maak er een gelei van die je serveert als dessert (doe er leuk een paar eetbare glitters bij), gebruik het als bluswijn in de risotto of klop hem mee in een mooie sabayon.
Een paar maanden geleden kwamen eten en champagne op een fraaie manier bij elkaar tijdens een avondje in Le Cordon Rouge. Klinkt als het zusje van de vermaarde kookschool Le Cordon Bleu – toevallig eigendom van André Cointreau, broer van bovengenoemde Beatrice – maar heeft daar helemaal niks mee te maken. Cordon Rouge heet het huis van champagnemerk Mumm. Hun flessen hebben een diagonale rode band op het etiket, vandaar.
Toch begint er wel een kleine overeenkomst te komen tussen de beide Cordons. Want in het fraaie pand aan de Champs de Mars in Reims is sinds dit voorjaar La Table des Chefs gevestigd. Daar huist drie maanden lang een ‘chef in residence’ die een eigen menu creëert en de medewerkers in de keuken de vaardigheden bijbrengt van een topkeuken. Nu is ‘in residence’ wel een groot woord: hij of komt af en toe langs wippen om te zien of het allemaal loopt zoals het hoort. Want de chef heeft gewoon ook een eigen restaurant.
Het openingsdiner – en de eerste drie maanden opleiding – werd verzorgd door Mallory Gabsi van het gelijknamige restaurant in Parijs. Weliswaar een Belg, maar dat mocht de pret niet drukken. Dat hij – geen zij, ondanks de voornaam – op het zesgangenmenu paling in ’t groen, erwtensoep en een vleesstoof zette, deed de Franse gasten deugd. En ons ook. Verrassend: bij de eerste gangen werden ‘gewone’ wijnen geserveerd, geen champagnes. Maar die hadden we daarvoor al ruimschoots tot ons genomen.
Om bij Le Cordon Rouge aan te schuiven hoef je geen culinair journalist te zijn of een wijnhotemetoot. Ook de doorsnee burger kan tegen schappelijke prijzen een vorkje meeprikken. Het is namelijk een restaurant. Het past een beetje in de tendens dat men in de Champagne meer oog krijgt voor de kleinere beurs. Reims heeft best wel wat sterrenrestaurants, maar om nou een kleine vierhonderd euro (exclusief wijn/champagne) voor een menu af te tikken bij L’ Assiette Champenoise gaat toch velen te ver. Bij La Table des Chefs duiken we daar ver onder. Zoals je ook nog even onder het huis kunt duiken voor de wijnkelder.
Chef Mallory Gabsi sprak in gloedvol Frans over l’amour als belangrijkste ingrediënt in zijn keuken. Om ons vervolgens in Brussels-Vlaams toe te voegen dat ‘liefde’ alleen kan gedijen als het wederzijds is. En die wederzijdse liefde heeft hij gevonden. Dit voorjaar kreeg hij van de Franse liefhebbers van de Michelingids zijn eerste ster, nog geen jaar na de opening van zijn Parijse restaurant. Niet slecht voor een jochie van zesentwintig. Zei hij zelf met een dikke grijns
Zo’n goddelijke ochtend waar dromen van gemaakt zijn: door het bladerdak van de pergola vallen gefilterde straaltjes zonlicht op mijn boek, de tuin staat in al zijn geurige glorie weelderig te wezen, de vogels zingen er een chanson. Wonen als God in Frankrijk, heel soms lukt het me, en vergeet ik dat ook hier de was en boodschappen zichzelf niet doen.
Helaas, geen gemijmer, ik moet naar een feest. Nooit echt een hobby van me geweest (dat het als cateraar jaren mijn werk was, heeft mijn feestlust niet per se vergroot) en om mijn feestlust nog wat te drukken, duren Franse feesten ook nog eens vreselijk lang. Met een beetje geluk wordt het dessert geserveerd rond middernacht. Met goed fatsoen kun je voor die tijd niet weg, dus lig je na zo’n avondvullend diner zomaar rond drieën in je bed. Kortom, ik zie er nogal tegenop. Gelukkig vieren we dit doopfeest ’s middags. We worden om half een verwacht.
Op de binnenplaats van de boerderij staat de hele familie glimmend gepoetst in hun zondagse goed. De moeder en tantes van het gedoopte feestvarken lopen rond met schalen worst, miniworstenbroodjes, hamrolletjes, cake met stukjes spek (echt, dat is een ding) en meer vormen van varken waar mijn vega-neusje discreet omheen danst. Ik eet stukjes fruit uit de punch. De barbecue brandt al, ik heb goede hoop dat we binnenkort aan tafel kunnen en eind van de middag naar huis. Maar eerst champagne, en nog meer champagne. Ik vis met een bubbelend hoofd nog wat voedend fruit uit leeggedronken punchglazen. Op alleen Nibb-its kan ik moeilijk standhouden.
Net als dat staan, na nog wat champagne, echt penibel begint te worden, mogen we, wat wankelend, aan tafel. Er is flink uitgepakt: quiche met ham, charcuterie, salades met spekjes en voor iedereen een borrelglaasje doperwtensoep. Hoera, dat kan ik eten! Bij de schalen saucijzen, koteletten, speklapjes en wat er verder van een varken valt te bakken, komt ook groene sla. Hoera, nog wat te grazen! Wel zo feestelijk bij de champagne die vrolijk wordt doorgeschonken. Leve het kaasplateau! Een paar puntjes kaas houden me op mijn stoel, in plaats van onder de tafel. Die tafel wordt bij het dessert volgezet met fruitiger champagne; ik kies er een aardbeientarteletje bij. Als de tafel is leeggeruimd wordt mijn hoofd weer wat lichter. Er lijkt zicht op vertrek. Dan verschijnen er koffie en vooral digestieven, afslaan komt me op meer champagne te staan.
Als de opa van het inmiddels rijkelijk gedoopte jongetje van de grond is geraapt en afgevoerd naar bed zie ik kans op te staan. Geschokt grijpt de moeder me bij mijn schouder (voorzichtig, denk ik, zo kiep ik om!). “Het is pas acht uur! Gaan jullie weg?! Dat kán niet, we moeten nog eten!”
“… Dat is toch net klaar?”
“Dat was de middag, nu jeu de boules en daarna eten we samen de restjes op!”
Na keiharde onderhandelingen mogen we even naar huis om op te frissen (en stiekem een levensreddende boterham te eten) en dan móeten we terugkomen om het resterende varken te verorberen. We plakken voor en achter op de auto een papier ‘Beschonken bestuurder’ en rijden stapvoets de vier kilometer naar huis. Die
zou ik in deze toestand normaal gesproken natuurlijk te voet afleggen, maar daar ben ik nu echt te dronken voor. Bovendien moet ik zo weer naar een feest.
Archief Mari
Frankrijk heeft een fascinatie voor z’n sterren. En als twee sterren één amoureus koppel vormen dan is het helemaal feest. Niet alleen de roddelpers maar zelfs Franse kwaliteitskranten en televisie-journaals zwijmelen nog wel eens weg als liefde, glitter en glamour samenvallen.
En we hebben hier natuurlijk nogal wat van die koppels gehad. Édith Piaf was met bokser Michel Cerdan. Je had een president (Sarkozy) met een fotomodel (Carla Bruni). Alain Delon en Romy Schneider vormden een legende. ‘Sartre en De Beauvoir’ hebben niet eens voornamen nodig. Zeg je Serge Gainsbourg, dan zeg je Jane Birkin (of Brigitte Bardot, of nog een heleboel anderen – maar dat is weer een ander verhaal.)
Anno 2023 is er weer zo’n sterrenkoppel waar de spanning en de schoonheid van afdruipt. Zij is Leïla Bekhti en hij is Tahar Rahim. Beiden acteurs, beiden sterren, beiden in Frankrijk geboren en met Algerijnse roots. Wil je hedendaagse Franse glamour zien, google dan even een foto van deze twee.
Ik zeg er eerlijk bij: ook ik weet pas sinds kort dat zij een stel zijn.
Rahim werd bij het grote publiek buiten Frankrijk in 2021 bekend door zijn angstaanjagend goede rol als seriemoordenaar in de Netflix-serie The Serpent. In Frankrijk is hij al sinds 2009 een beroemdheid. Hij kreeg toen zeer lovende kritieken voor z’n acteerprestaties in Un prophète van regisseur en scenarioschrijver Jacques Audiard.
Bekhti speelde in diezelfde film en leerde er op de set haar toekomstige echtgenoot kennen. Ze maakte in ongeveer dezelfde periode als Rahim carrière. Haar vertolking van een ‘banlieuemeisje’ in Tout ce qui Brille in 2010 was een groot succes in de bioscoop. Dit jaar speelde ze in een humoristische serie op de streamingdienst Prime met sterren als Gad Elmaleh en François Damiens.
Tot zover de feiten. En dan nu de magie.
Ik ben geen groupie, maar eerlijk is eerlijk: dit stelt spreekt in heel veel opzichten tot de verbeelding. Het zijn iconen. ‘L’un des couples les plus discrets et les plus glamours’, schreef Marie Claire. Ze zijn al sinds 2010 samen, er zijn geen relationele schandalen bekend, en ze hebben drie kinderen die ze ook nog eens buiten het oog van de camera’s houden. Hulde dus.
Héél soms praten ze wel eens over hun relatie. En dan is het één en al wederzijds respect en wederzijdse bewondering. Twee grote sterren, twee geslaagde carrières, één succesvol huwelijk. Het kàn, zelfs in Frankrijk met z’n toch wel conservatieve tradities, machocultuur en overspelige sterren. Hun succes is ook opvallend omdat jonge Fransen tegenwoordig zweren bij reality-series waar modelachtige dommeriken met botox aan de lopende band – en live op tv – ruzie maken en van partner wisselen.
Niet Bekhti en Rahim. “De eerste seconde dat ik haar zag wist ik dat ze mijn vrouw zou worden en de moeder van mijn kinderen”, zei hij. “We zijn heel verschillend. Hij is nauwgezet, ik ben chaos, dus we vullen elkaar precies aan”, zei zij.
En dan is er nog dat andere aspect: de camera. De camera is verliefd op deze twee. Geef Rahim en Bekhti een rol, en er gebeurt iets. Hun charisma en talent werken bijna hypnotiserend.
Het goede nieuws: er valt heel veel van ze te genieten. In de serie The Eddy speelden ze kortgeleden weer eens samen. Rahim mag Charles Aznavour spelen in een film die volgend jaar uitkomt. En Bekhti neemt regelmatig stelling tegen racisme en seksisme. Samen met Omar Sy steunt ze een stichting die activiteiten organiseert voor kinderen in ziekenhuizen.
U snapt het: ik ben verkocht.
Archief
In een drukke stad heb je groen nodig. Met alleen beton en uitlaatgassen is het leven niet leuk, hoe mooi de musea en hoe gezellig de caféterrassen ook zijn. En laten nou in Parijs ongeveer drie keer zoveel mensen per vierkante kilometer wonen als in New York of New Delhi. Parijs is 105 km2 groot en telt ruim twee miljoen inwoners. Dat vinden best veel Parijzenaren verstikkend. Dus bomen en planten zorgen voor een beetje rust en ruimte.
Grappig feitje: de plek in Parijs met het meeste groen is de plek met het minste leven. Nergens staan namelijk zo veel bomen in de stad als op begraafplaats Père Lachaise: het zijn er meer dan vierduizend. Vijf tuinmannen en -vrouwen zijn er dagelijks in de weer.
Ik heb zelf twee favoriete parken in Parijs. De Jardin du Luxembourg is een park voor iederéén. Er zijn speeltuinen, tennisvelden en petanquebanen, maar ook picknickplekken, een museum en de romantische Fontaine Médicis. Van een heel andere orde is de elegante en symmetrische Jardin du Palais Royal, achter de Comédie Française. Een kleine oase vol charme. Ik was ooit op bezoek bij iemand die hier woonde, letterlijk: in een van de panden rondom het park. Het uitzicht op de bomen en de vijver was – ik kan het niet anders zeggen – adembenemend.
Maar ik wil het eigenlijk hebben over de twee grote bossen bij Parijs. Aan de zuidoostkant ligt het Bois de Vincennes, dat 995 hectare groot is. Aan de westkant ligt het Bois de Boulogne, zo’n 845 hectare. Ik ken beide bossen goed. Mijn oudste zoon ging naast het Bois de Vincennes wonen, mijn jongste zoon naast het Bois de Boulogne. Met de eerste wandelden we over de lange paden naar het eeuwenoude Château de Vincennes en huurden we een roeibootje in een van de meertjes. Met de tweede namen we de hond mee naar de plek in het bos – naast de paardenrenbaan – waar héél veel hondenliefhebbers komen om hun dieren samen te laten spelen.
In het drukke Parijs zijn mensen gehecht aan hun parken en bossen. En helemaal nu, met de klimaatveranderingen. Als er ook maar één boom ergens dreigt te sneuvelen, dan wordt er meteen een online petitie op poten gezet om die boom te redden. Dat was al zo bij het Champ-de-Mars naast de Eiffeltoren. Het park werd op de schop genomen, mede vanwege de aanstaande Olympische Spelen, en een twintigtal bomen moest gekapt worden. Een storm van protest stak op, een petitie werd 90.000 keer ondertekend en het gemeentebestuur gaf toe: de kettingzagen werden weer opgeborgen.
Nu speelt hetzelfde bij het Bois de Vincennes. De stad Parijs is er bezig met een ‘herinrichting’ van het bos. Sommige boomsoorten worden gekapt, mede omdat metrolijn 1 er wordt uitgebreid. Maar de tegenstanders noemen het ‘Disneylandisation’, omdat natuur zou moeten wijken voor recreatie. En als Fransen verwijzen naar iets Amerikaans bedoelen ze dat nooit positief. Ook hier roerden de actiegroepen zich en ook hier bond de overheid in. De uitbreiding van de metro is opgeschort vanwege ‘mogelijk aanzienlijke schade aan de natuur’.
Het is dan wel weer grappig dat midden in dat Bois de Vincennes elk jaar het popfestival We Love Green wordt georganiseerd, met tienduizenden bezoekers. Volgens de tegenstanders vertrappen die bezoekers de natuur, volgens de organisatoren is het festival juist bedoeld om het natuurbewustzijn te vergroten.
Mijn oudste zoon bewandelt de middenweg. Hij wandelt graag in het bos én gaat naar het popfestival.
Archief
Zondags struinen we door het verleden. Zo leerden we als schatzoekers in de loop der tijd de buurt en passant van alle kanten kennen. Als bijvoorbeeld de penningmeester van de voetbalvereniging een akkefietje heeft met de juffrouw van de feestcommissie, wordt het lastig samen een brocante organiseren, en zo krijgt een dorp er dan twee. En daar komen we natuurlijk voor. Als het zonnig is tenminste, niets zo treurig als een verregend dorpsfeest, brocantekraampjes waar de verborgen schat na optillen van het afdekzeil een kapotte kurkentrekker blijkt.
Vroeger liet ik me verleiden door charmante antieke stoeltjes waarop je na een kleine reparatie weer jaren goed zou zitten, of een ladekastje dat met een eenvoudig nieuw pootje weer stevig zou staan. Zo groeide de schuur langzaam dicht met kleine klusjes die samen een Enorm Project werden. Op een dag gaf ik het geheel mee aan een bevriende brocanteur en kon weer ademen. Geen opknappertjes meer, hoe verleidelijk ook. Héél moet de schat zijn, en een geldig antwoord hebben op de vraag ‘Wat ga je ermee doen?’ In uitzonderlijk mooie gevallen telt ‘geluk uitstralen met mijn schoonheid’ als geldige functie, maar dan moet je als ding wel van heel goeden huize komen.
Ondanks de steeds strengere criteria lukte het toch alle kasten volledig te vullen, er kasten bij te kopen en ook die weer te vullen. Ik kan nou eenmaal voor heel veel dingen een functie verzinnen. Voor het restaurant kon er altijd een extra stapel antieke bakvormpjes bij, geëmailleerde pannen, kaasmesjes, boterschaaltjes, kaarsenstandaards en een authentieke frietensnijder. En als kookboekenmaker heb je niet gauw te veel mooie borden of schalen. Maar nu er drie buffetkasten propvol servies zitten – geen dichterlijke vrijheid, maar de gênante waarheid – geloof ik toch echt dat er niets meer bij mag.
Toch gaan we elke zonnige zondag. Brocante is ook een reden om van het erf te komen. Het ritje door het altijd verrassende landschap voelt als vakantie, ook al rijden we nooit verder dan 25 minuten vanwege het niet te vermijden risico dat je bij een Blokker Op Een Kleedje terechtkomt, of in een dorp waar blijkbaar iedereen uit de jonge kinderen groeide en kleurige kleertjes en plastic speelgoed je toeschreeuwen. Hartstikke handig voor jonge (groot)ouders maar wij hebben er niets te vinden.
Ik hou het meest van de kraampjes die het verhaal vertellen van een heel leven, een oude vrouw die haar verzameling porseleinen hondjes wegdoet voor ze naar het bejaardentehuis moet. De zolder van mensen die zorgvuldig álles hebben bewaard, van het melkpannetje en het eerste elektrische scheerapparaat (in originele doos) tot het hobbelpaard, alles staat nu zomaar op straat, knipperend tegen het zonlicht. Een uitzet compleet met lakens met geborduurd monogram, degelijke pannen die een heel huwelijk meegingen, een wiegje, een mottige hoed met decennia zolderstof, een doos vol servies, alle jaargangen van de almanak La Poste, tot vorig jaar, een fotolijstje met volledig vergeeld bruidspaar, hun staande
kalender. Als mijn vingers de rondgesleten knopjes naar de juiste datum draaien raken ze tastbaar aan het verleden. Heel even deel ik in een vervlogen leven.
Als ons huis later leeggehaald wordt, komen er weer voor jaren verhalen vrij. In de tussentijd sprokkel ik er nog wat bij.
Archief Mari
Bezongen in composities zover het oor reikt, geschilderd door meesters, er zijn boekenplanken over vol geschreven en genoeg films noir (et blanc) om lange winters mee te vullen; La Tristesse. Die pogingen haar te vangen lijken niet doorgedrongen tot de boerenbuitengebieden. In elk geval niet tot dít boerengebied. Doodsbang zijn de mensen hier voor de tristesse van een winter vol van leegte. Verlaten weilanden, kale akkers, geen blad aan de bomen. Een verschrikking, verzuchten de buren. Een prachtige pentekening, vind ik. Zelfs al kan het hier schrikbarend koud zijn. (Toen er op het klimaat nog enige voorspelbaarheid van toepassing was, werd het elke winter wel een keer min twintig. Geen maanden achter elkaar, maar toch, wel weken, soms). IJskoud, prachtig weer, geen Hollands grauw, maar strakblauw met stralende zon die uitnodigt tot gesjouw met hout. Zagen, slepen en stapelen tot je zo warm bent, dat truien en jas eindigen op een hoop in het gras. Daar sta je dan, in je hemd, midden in de winter. Zo ideaal is het natuurlijk niet altijd, ook hier kan het grijs zijn zonder één hoopvol stukje hemel. Ook dan is het mooi.
Maar niets zo mooi als sneeuw natuurlijk. We zijn in december eens ingesneeuwd, er viel in één nacht zo’n dik pak dat de sneeuwschuiver er niet eens aan begon. Je buiten bewegen kon alleen maar lopend, en ook dat viel niet mee zonder tennisrackets onder je voeten. Na vijf dagen reed de bakker voor het eerst weer langs in een geleende jeep met sneeuwkettingen. Er was weer brood, onze kelder lag vol, we hadden koffie en droge bonen, niets te klagen.
Na een dag of acht, met nog meer sneeuw, kwamen de sneeuwschuivers langzaam in actie. Wij waren zo onderhand aan een boodschapje toe en reden het smalle sneeuw-’steegje’ in. De muren van opzij geduwde sneeuw torenden aan weerskanten hoog boven ons uit, de zijspiegeltjes raakten de kanten net niet. We huiverden bij het idee aan een tegenligger. Onnodige angst, zo bleek toen ons pad doodliep op een sneeuwmuur. De sneeuwschuiver had het midden in het witte niets welletjes gevonden en was ermee opgehouden. Toen begonnen de wereldkampioenschappen achteruitrijden.
Eenmaal thuis belden we de moeders in Nederland dat onze kans het kerstdiner te halen wel erg klein was geworden. We gooiden nog een blokje hout op de kachel.
Met kerst aten we matzes – nog van Pasen, en een stuk chocola. De koek was op. Het was het beste kerstdiner ooit, sindsdien hoop ik bij elke sneeuwvlok op zo’n kerst. Zo wit werd het nooit meer, maar zelfs zonder sneeuw geniet ik van de winterse schilderijen achter het raam.
De stilte die over het land hangt, bomen die zich gedetailleerd aftekenen tegen de lucht. Ik ben blij dat ik geen schilder ben, ik zou minstens mijn oor afsnijden van gekmakende frustratie over de ongrijpbare schoonheid van een stil winterlandschap. Hoe kaal en koud ook, weemoedig word ik er niet van. En al zou ik, wat is er eigenlijk mis met een mooi moppie melancholie? Ik zie er wel joie de vivre in.
Archief Mari
Dat mijn kinderen Franser zijn dan ik wist ik al toen we hier pas een jaar woonden.
Mijn oudste dochter Marijn, toen zes jaar oud, had vanaf onze aankomst in april tot aan de zomervakantie niet durven praten in deze nieuwe taal. Op de kleuterschool werd al snel aangenomen dat ze dat ook niet kon. Bij de bakker hoorde ik twee dames fluisteren over la fille handicapée terwijl ze met een treurige glimlach haar kant op keken. Ik wist nog niet hoe te vertellen dat haar mondje thuis niet stil stond. Pas na de schoolvakantie durfde Marijn op school een ingestudeerd gedichtje voor te dragen. Het meisje naast haar had tranen in haar ogen: “een wonder!” Ze had nog nooit haar stem gehoord.
Al snel praatten de meisjes onderling alleen nog Frans, destijds nog met een zwaar accent du midi. Bij diezelfde bakker was het nu een andere vrouw die me aansprak: “Wat goed dat u Franse kinderen heeft geadopteerd!”
Inmiddels zijn de meisjes groot en merk ik een verschil met andere Nederlanders die ik hier heb leren kennen. Vaak hadden de ouders een toeristische activiteit, waardoor de kinderen de hele zomer met Nederlandse vriendjes konden spelen. Door de jaren heen hoorden ze de verhalen over scholen waar je de leraar gewoon ‘Kees’ mocht noemen en om vier uur weer naar huis mocht. De volwassen gasten praatten over het Nederlandse studentenleven dat een stuk bruisender leek dan de strakke opleidingen in Frankrijk. Het is wellicht niet zo verbazingwekkend dat de meeste kinderen die hier zijn opgegroeid voor hun studie weer naar Nederland zijn gegaan.
Ondertussen zaten mijn dochters bij hun agrarische moeder en al werkte hun vader nog in Nederland, ze zagen hem vooral in het huis dat hij in Frankrijk had. “Ik praat net zo makkelijk Frans als Nederlands”, schreef Marijn aan haar vriendinnetje in Haarlem, drie jaar nadat we waren vertrokken. “Maar ik praat liever Frans, omdat ik nu in Frankrijk woon.” Ikzelf deed mijn best door uitsluitend Franse romans te lezen en iedere avond naar het Franse journaal te kijken, hoe slecht ik dat ook vond. Ik kreeg Franse vriendinnen en had jaren een relatie met een Franse man. Maar mijn accent bleef.
Twee van mijn dochters zijn in hetzelfde land gebleven, als is dat in Fiene’s geval achthonderd kilometer verderop, in Parijs. Naast geneeskunde studeerde ze aan de École Normale Supérieure, waar Sartre en De Beauvoir haar voorgingen. Veel Franser kan het niet worden. Lara ging, na twee jaar Sorbonne, naar de London Film School, waar ze tussen jongeren uit de hele wereld verblijft. Maar tot mijn grote verbazing zoekt ze andere Franse ‘expats’ op voor nostalgische discussies over hun boulanger.
Marijn, de oudste, met haar blonde haar schijnbaar het meest Nederlands, noemt zichzelf sudiste en zegt nooit meer uit onze regio weg te willen. En dat geldt ook voor mij. Ik kan in het Frans alles zeggen wat ik denk en voel, maar iedereen vraagt nog steeds waar ik vandaan kom. “Ne changez rien”, zeggen de Fransen. Het maakt je wie je bent.
Na twintig jaar denk ik dat dan maar moet accepteren.
Archief
Het was bepaalde geen liefde op het eerste gezicht, eerlijk gezegd schrok ik de eerste keer dat ik hem zag. Een gebocheld mannetje, verfrommeld gezicht waarin een verdwaald oog doelloos in de rondte draait. Rechtop, áls hij dat al zou kunnen, amper een meter zestig hoog. Overduidelijk volkomen ongevaarlijk. De schrik kwam van mijn innerlijke stadsjuffer, ‘zulke’ mensen zie je in de stad alleen bij een sociale werkplaats. Hoewel, wat zou Pierre daar doen? Als hij iets maakt, is het vooral iets stuk. Het lijkt of zijn handen net ergens anders terechtkomen dan hij onderweg had gedacht. Voor hij het weet, wordt de wasmachine een fontein, of heeft hij het slot in zijn hand waarvan hij de sleutel wilde omdraaien. Om man en huis te beschermen tegen volledige verruïnering nam neef Jean hem onder zijn hoede als boerderijknecht. Al veertig jaar fietst Pierre er ’s ochtends om zeven uur heen en schreeuwt Jean een klusje in zijn oor – hij is nogal hardhorend. Geheel op elkaar ingespeeld zetten ze samen alles klaar, dan kan Pierre aan het werk. Haast mechanisch, tot zijn taak volbracht is.
Soms raakt hij daarbij van de neus van zijn schoenen tot aan zijn kruin wit gepoederd met het meel dat hij heeft gemalen. “Voor de varkens”, verklaart het verschrikkelijke sneeuwmannetje. “Hout vandaag, mevrouw”, zijn borstelige haar vol houtkrullen, broek onder het zaagsel. “U méént het, meneer!” probeer ik, ironie zal iets voor juffers zijn, niets voor hem in elk geval. ’s Middags eten de twee aan de keukentafel van de boerderij, ’s avonds sluiten ze er af met een glas – of twee.
Vandaag zitten Pierre en Jean aan mijn keukentafel. Ze hebben me net een kar mest gebracht. Na gedane zaken drink je een apéro, dat is nou eenmaal zo. Pierre pakt drinken aan zoals al zijn taken, geconcentreerd tilt hij het glas op en klaart het klusje in twee ferme slokken. Daarna kijkt zijn ene oog verwachtingsvol op, tijd voor conversatie. De praatjes die ik uit alle macht verzin, worden beantwoord met eenlettergrepige reacties. Gelukkig, want als hij ‘aan’ gaat is dat zonder ondertiteling knap lastig te volgen. Zijn spraak is net zo onvast als zijn hand en, als extra handicap voor de toehoorder, in een onwaarschijnlijk plat dialect. Jean lijkt hem altijd te begrijpen, zegt soms zelfs een woord voor. Als Pierre nog een glas achterover heeft geklokt, vindt Jean het mooi geweest en stappen de twee op de tractor. Het kleine mannetje boven het wiel, het grotere achter het stuur. Het is net een echtpaar. Mooi huwelijk.
Archief Mari
Kort geleden maakte ik een roadtrip. Een echte: zo’n zeshonderd kilometer van Parijs tot aan de punt van Bretagne, de Finistère. En wat een moois zie je dan.
Als correspondent wil je wel eens opgaan in je werk. Je volgt dagelijks het nieuws, doet verslag van stakingen en inflatie, en vergeet ondertussen hoe mooi het land is. Zo’n roadtrip doet dan wonderen.
Om even de sfeer te schetsen: begin in L’Hôtel in Saint-Germain-des-Prés waar Oscar Wilde zijn laatste dagen doorbracht. Gewoon om aan het begin de sfeer en grandeur van Parijs mee te krijgen.
Hoe mondain wil je het hebben?
En dan rijden maar, naar het westen. Na een uurtje zit je in Normandië en kom je langs oneindige weilanden waar koeien al grazend je kaasje voor-produceren. De kust lonkt, de route gaat langs eeuwenoude huisjes met houten balken in de gevels. En wat indrukwekkend blijft: de immense D-day-stranden.
Hoe historisch wil je het hebben?
Ik zie langs de weg een automaat staan waar je verse oesters ‘uit de muur kan trekken’. Gewoon op een kleine parkeerplaats. Maar dat terzijde. Na Caen verandert alles. Geen driebaanswegen meer. Ruwer landschap. Ik ken de Mont Saint-Michel en toch ben ik opnieuw betoverd als ik het eiland uit mijn autoraampje zie. Volgende bestemming: Bretagne. Je weet het meteen als je er binnenrijdt. De namen op de verkeersborden. Ik zie Ploufragan en Gommenec’h en herinner me dat we – na een eerste reis hier – zeiden dat we onze twee katten Pleucadeuc en Questembert zouden noemen.Hier liggen ook de stenen van Bod-er-Mohed, daterend van duizenden jaren vóór onze jaartelling. Het werd de ‘Grot van de Feeën’ genoemd en ook ‘De Dwergenkamer’.
Hoe sprookjesachtig wil je het hebben?
Ik parkeer bij de baai van Plouezoc’h, in de noordelijke punt van Bretagne, en loop over zanderige paadjes langs het water: uitzicht op zee en vissers, nergens toeristen of hoge bebouwing. Zeemeeuwen begeleiden me vanuit de lucht.Maar ik moet naar het zuiden van de Finistère. Op kleine weggetjes door ruw landschap en minuscule dorpjes zie ik een verkeersbord: ‘overstekende koeien’. Dan wordt alles heuvelachtig en zwart. Het zijn de geblakerde resten van de enorme bosbranden van de vorige zomer. Hoe lang duurt het voor de natuur zich herstelt? De aarde lijkt een jaar later nog steeds bezaaid met alleen maar grijze as en zwarte kooltjes.
Hoe treurig wil je het hebben?
Hier ligt nóg een Mont Saint-Michel. Een ruim driehonderd meter hoge berg die net als de rest van de omgeving zwartgeblakerd is. Bovenop prijkt de kapel van Saint-Michel de Brasparts. Een jaar geleden sloegen de vlammen hier wild om zich heen, alles werd geveld – behalve dit ene gebouwtje. “De kapel bleef rechtop staan, zelfs toen het vuur likte aan de gevel’’, schreef een poëtische journalist destijds. Dat was geen goddelijke ingreep en ook geen wonder, zei de lokale kerkleiding: de kapel staat op een stenen ondergrond zonder begroeiing en – blijkbaar – op veilige afstand van brandende bomen.
Ik rijd verder, ga richting Plomeur in het zuiden en eindig op La Plage de la Torche: een uitgestrekt zandstrand dat een topbestemming is voor surfers. De ene na de andere duikt tussen de rotsen met een plank de zee in. Ik ga zitten in het zand. Ik denk aan Oscar Wilde, aan oesters, aan feeën en aan likkend vuur.
Mijn roadtrip is geslaagd
Archief
Een doffe dreun, gevolgd door een laatste vermoeide zucht van een oude balk, voor ook die het krakend begaf. Dat was het. Als het geraamte van een overmaatse mammoet lag het eeuwenoude huis gevloerd in het gras. Ik was zeven en wist nog niet dat dingen konden veranderen. M’n fietsje was rood, de tuin van mijn grootmoeder groot, in Frankrijk liep weleens een koe door de tuin en aan de overkant stond een huis, gemaakt van wat de mensen voorhanden hadden, bomen en leem, zo legde oma uit.
De bewoners vertrokken. Er kwam een gat in het leien dak, geen mens keek er naar om. Regen ging geduldig haar gang en drupte op de nokbalk tot hij het opgaf en er van het gebouw niets overbleef dan een hoopje hout, lei en leem. Inmiddels is ook dat geheel verdwenen, teruggezakt in de natuur waar het uitkwam. Een mens kan er zo aan voorbij lopen zonder te zien dat zich hier hele levens hebben afgespeeld.
Zelfs de oude mensen uit de buurt zijn de gezinnen die er ooit woonden bijna vergeten. Ze hebben ze gekend, maar herinneren zich geen gezichten meer. Ik vond dat gek, maar inmiddels blijkt ook mijn geheugen gewist, er verdween een compleet huis dat jaren mijn uitzicht was. Tijdens mijn aanwezigheid spoorloos opgeslokt door het landschap. Ook hier, niets meer van te zien.
Behalve in het voorjaar, als narcissen fluisteren van vroeger. De voorjaarsbodes vertellen over vervlogen tijden, voor wie het horen wil klinkt uit hun gele trompetten het verhaal van het erf waarop ze stonden. Trotse bloemen die een impressie van het verleden geven, heel even blazen ze de huizen weer tot leven. ‘Hun’ huizen en boerderijen verdwenen, de narcissen breidden zich langzaam uit. Ideale bloemen voor wie zich de luxe van tuinieren niet kan veroorloven omdat er water gepompt moet, was getobd, hout gezaagd, kleden geklopt, kachels gepoetst, meubels geboend, groenten geweckt, koeien gemolken, varkens gemest en de duizend dingen die onontkoombaar bij leven horen. Dan is het al heel mooi als het ook nog lukt een handvol bollen poten. Als alles nog grauw en modderig is, belonen ze de planter met vrolijk getoeter dat ieder voorjaar iets luider aanzwelt. Ook als de bewoners het allang niet meer kunnen horen.
Mensen gingen dood of weg, hun huizen bleven achter. In mijn jeugd was 1 op de 3 panden bewoond, het tweede was ruïne en het derde begon daar behoorlijk naar te leunen, maar werd wel gebruikt. (In de op een na armste streek van Frankijk stonden strak pleisterwerk en een knap geschilderd kozijn op de prioriteiten lijst net onder kaartjes voor de opera.) In de loop der jaren werden ruïnes die te redden waren, opgeknapt door enthousiaste Nederlanders en Vlamingen. De rest verviel tot natuur, voor altijd verdwenen. Maar in het voorjaar weerklinkt in de uitbundige fanfare van narcissen heel even het levendige dorp van vroeger.
Archief Mari
Bij onze Auchan-supermarkt (met een duizelingwekkende 65 kassa’s) zijn nieuwe schappen neergezet. ‘Le Corner Français’ staat erboven. Het is vreemd dat het er half in het Engels staat, want de producten die er liggen zijn juist nadrukkelijk Frans en de bedoeling is dat de Fransen die kopen om hun eigen Franse economie te steunen.
Maar goed, ondanks het Engels vind ik het een lovenswaardig initiatief. Het is president Macron geweest die er de afgelopen jaren continu op hamerde: koop eigen waar. Met miljoenensubsidies worden Franse bedrijven die verhuisden naar lagelonenlanden zelfs aangemoedigd terug te keren naar de moederschoot, Frankrijk dus.
Een goed idee, maar toch. Mag ik er, als serieuze correspondent, twee kanttekeningen bij plaatsen?
De Auchan-aanpak is begrijpelijk, want niet alleen Macron maar Franse politici in het algemeen hameren er al jaren op dat we onze eigen producten en producenten moeten steunen – of het nou gaat om tomaten of Renaults. Maar als de Chinezen of de Amerikanen iets soortgelijks doen, dan schreeuwen Franse politici moord en brand.
Toen president Macron eind vorig jaar bij president Biden op bezoek ging had hij flinke kritiek op Bidens ‘buy American’-beleid, maar dat is precies hetzelfde als wat mijn Auchan doet op aanbevelen van Macron.
Ten tweede: bij die Franse ‘corners’ is het vaak opvallend stil. Het is er zelfs zó stil dat het Franse tv-journaal er een reportage over maakte. Wat bleek? Die ambachtelijk in Frankrijk gemaakte truien zagen er heel fraai uit maar waren voor de doorsnee Auchan-klant veel te duur. Twee schappen verder lag een Made in China-trui voor een kwart van de Franse prijs.
Dat is eigenlijk overal het probleem als het gaat om de ‘Koop Franse Waar’-campagne. De bedoelingen zijn goed, maar het is niet te betalen.
Een belangrijke reden daarvoor is een oude kwaal van de Franse economie: de belastingdruk. Die is enorm hoog in vergelijking met concurrenten. Frankrijk int vier keer zoveel bedrijfsbelasting als Duitsland doet, becijferde het Institut Montaigne, een liberale denktank.
President Macron doet z’n best. Hij zet in op belastingverlagingen maar de verschillen met buurlanden blijven groot. Het Franse kledingmerk Royal Mer zegt de omzet heel voorzichtig te zien stijgen dankzij Macrons pro-Frankrijk campagne. “Maar het blijft kwetsbaar: we kunnen niet dezelfde prijzen bieden als Aziatische producenten.” Kledingmerk Jules kwam met een Made in France-spijkerbroek (sorry: ze gebruiken zelf die Engelse woorden). “Ons concept ‘Made in France’ heeft een prijskaartje, maar we leveren wel kwaliteit en zorgen voor banengroei.”
Overigens biedt ‘Made in France’ geen garantie op een honderd procent Frans product. Een trui die is gemaakt met katoen uit Azië en is geverfd in Noord-Afrika en in Frankrijk daarna alleen nog in elkaar wordt genaaid: dat shirt mag zich gewoon officieel een Frans product noemen. De wet zegt: als het laatste deel van het productieproces maar Frans is.
En er is ook volop fraude. In Marseille werd vorig jaar 4,5 ton aan groenten en fruit in beslag genomen: de zogenaamd ‘Franse’ mandarijnen bleken niet uit Frankrijk te komen. Daar is ook al een naam voor bedacht, dit keer wel in het Frans: de mandarijnen waren francisé.
Het ministerie van Economische Zaken deed landelijk onderzoek naar producten die zich presenteren als ‘100 procent Frans’. In vijftien procent van de gevallen was sprake van fraude en oplichting: zelfs de ruime formulering in de wet werd niet eens nageleefd.
Archief
Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.
Alle kenners weten het: Place de Furstemberg geldt zo’n beetje als het meest romantische pleintje van Parijs. Verstopt achter de boulevard Saint-Germain, stil en intiem, en ideaal voor een eerste (of tweede of derde…) kus met je geliefde.
In feite is het een rotonde, maar dan zó klein en lieflijk dat die typering volledig misplaatst is. Toch is er iets met rotondes in Parijs. Ze zijn als een soort microkosmos. Als er ergens een rotonde is, dan is er ook een café, een metrohalte en een krantenverkoper. De buurt komt er samen. Het is dus de ideale plek voor journalisten om te observeren en allerhande bewoners te spreken. Ik kwam regelmatig op Place Gambetta, een plein/rotonde in het noordoosten van Parijs.
Dat is inmiddels het plein van de metamorfosen. Zo’n 25 jaar geleden was het een rauwe wijk, bijna een no-goarea. Het was er vervallen en niet veilig. Zo’n tien jaar geleden was de wijk juist in de mode: de appartementen waren er nog betaalbaar, dus jongeren en studenten streken er neer. En nu is het gerenoveerd à la 2022. Er liggen brede fietspaden en er zijn modieuze houten halfronde ‘zitplaatsen’ ingericht. Het is niet meer rauw en niet meer jong. Het is bijna Hollands netjes. Gelukkig is Café Le Gambetta er nog met z’n miniterras. De krantenkiosk is er ook nog, maar die is – net als alle andere in Parijs – gemoderniseerd. Het enige écht klassieke element dat behouden lijkt, ligt in een zijstraat: de halfronde art-decobioscoop MK2 Gambetta.
Precies het tegenovergestelde is Place Victor Hugo, een plein/rotonde aan de westkant van Parijs. Natuurlijk: het inkomensniveau in deze chique wijk is niet te vergelijken met het populaire Gambetta, maar Place Victor Hugo ademt met z’n kasseien, zilverberken en mooie panden een en al oude charme die in voorbeeldige staat wordt gehouden. Er lopen deftige dames met kleine hondjes, je kan er oesters eten bij Brasserie Victor Hugo en Lenny Kravitz woont er naar verluidt om de hoek – maar zelfs zonder al die franje is en blijft het een prachtig plein.
Mijn favoriet dan. Place Saint-Georges, vlak onder Pigalle en bijna naast Hôtel Amour. Het is nóg kleiner dan Place de Furstemberg. Eigenlijk is het niets meer dan een soort fraaie minirotonde op de Rue Notre Dame de Lorette, die omhoog klimt richting Montmartre. Met kasseien, een standbeeld in het midden en rondom majestueuze gebouwen achter fraaie zwart hekwerk. De 19de-eeuwse president Adolphe Thiers woonde hier: in het pand is nu een bibliotheek gevestigd, de tuin erachter is openbaar. En ja, er is een metrohalte en er is een café: het charmante café À La Place Saint Georges. Op het raam staat dîner avant et après spectacle, verwijzend naar het theater om de hoek.
Mijn advies: ga er heen als de zon onder gaat. Dan wordt het plein elke minuut mooier. De werkende mensen vertrekken, de bewoners zijn thuis, een enkeling drinkt of eet nog wat in het café. De lichtval verandert, de gebouwen en het standbeeld hebben nog heel even hun witte glans, en in het donker licht daarna alleen nog het bord métropolitain in rood en wit op. Ver weg klinkt het rumoer van Pigalle, maar hier – ’s avonds in de schemering op dit minuscule stille pleintje – is Parijs op z’n mooist.
Archief
Twintig jaar geleden dineerde ik met Beatrice Cointreau, toenmalig directeur van het champagnehuis Gosset (en tevens lid van de beroemde likeurfamilie met haar achternaam). Haar champagnes waren, zo zei ze, vineus en breed inzetbaar tijdens een maaltijd. Dus niet zomaar een aperitiefje of een feestbubbel, maar echt als begeleider van een maaltijd. Mme Cointreau is sindsdien helemaal groot gegaan in eten en drinken, en heeft zowel een Ordre du Mérite Agricole als een Légion d’Honneur achter haar naam staan. Goed dus dat ik haar advies in mijn oren heb geknoopt. Sindsdien beschouw ik champagne ook als een wijn die we gewoon bij het eten kunnen drinken. En je kunt het ook tot eten maken: maak er een gelei van die je serveert als dessert (doe er leuk een paar eetbare glitters bij), gebruik het als bluswijn in de risotto of klop hem mee in een mooie sabayon.
Een paar maanden geleden kwamen eten en champagne op een fraaie manier bij elkaar tijdens een avondje in Le Cordon Rouge. Klinkt als het zusje van de vermaarde kookschool Le Cordon Bleu – toevallig eigendom van André Cointreau, broer van bovengenoemde Beatrice – maar heeft daar helemaal niks mee te maken. Cordon Rouge heet het huis van champagnemerk Mumm. Hun flessen hebben een diagonale rode band op het etiket, vandaar.
Toch begint er wel een kleine overeenkomst te komen tussen de beide Cordons. Want in het fraaie pand aan de Champs de Mars in Reims is sinds dit voorjaar La Table des Chefs gevestigd. Daar huist drie maanden lang een ‘chef in residence’ die een eigen menu creëert en de medewerkers in de keuken de vaardigheden bijbrengt van een topkeuken. Nu is ‘in residence’ wel een groot woord: hij of komt af en toe langs wippen om te zien of het allemaal loopt zoals het hoort. Want de chef heeft gewoon ook een eigen restaurant.
Het openingsdiner – en de eerste drie maanden opleiding – werd verzorgd door Mallory Gabsi van het gelijknamige restaurant in Parijs. Weliswaar een Belg, maar dat mocht de pret niet drukken. Dat hij – geen zij, ondanks de voornaam – op het zesgangenmenu paling in ’t groen, erwtensoep en een vleesstoof zette, deed de Franse gasten deugd. En ons ook. Verrassend: bij de eerste gangen werden ‘gewone’ wijnen geserveerd, geen champagnes. Maar die hadden we daarvoor al ruimschoots tot ons genomen.
Om bij Le Cordon Rouge aan te schuiven hoef je geen culinair journalist te zijn of een wijnhotemetoot. Ook de doorsnee burger kan tegen schappelijke prijzen een vorkje meeprikken. Het is namelijk een restaurant. Het past een beetje in de tendens dat men in de Champagne meer oog krijgt voor de kleinere beurs. Reims heeft best wel wat sterrenrestaurants, maar om nou een kleine vierhonderd euro (exclusief wijn/champagne) voor een menu af te tikken bij L’ Assiette Champenoise gaat toch velen te ver. Bij La Table des Chefs duiken we daar ver onder. Zoals je ook nog even onder het huis kunt duiken voor de wijnkelder.
Chef Mallory Gabsi sprak in gloedvol Frans over l’amour als belangrijkste ingrediënt in zijn keuken. Om ons vervolgens in Brussels-Vlaams toe te voegen dat ‘liefde’ alleen kan gedijen als het wederzijds is. En die wederzijdse liefde heeft hij gevonden. Dit voorjaar kreeg hij van de Franse liefhebbers van de Michelingids zijn eerste ster, nog geen jaar na de opening van zijn Parijse restaurant. Niet slecht voor een jochie van zesentwintig. Zei hij zelf met een dikke grijns.
‘Smerige dieven in het dorp!’ In onhandige, zwabberige letters waarschuwt het gevarenbord niet meer voor een dreigende kruising, maar voor geboefte. Een dag later is er een gemeentelijke vuilniszak over het bord getrokken en daarmee het gevaar uit zicht. Na deze daad van ordeherstel is de communale klusjesman zo te zien bergafwaarts gegaan; heuvelopwaarts blijkt het stopbord ook een nieuwe betekenis te hebben ‘Stop au salop!’ (Stop de klootzak, red.) Keurig rijm, in dezelfde zwalkende zwarte letters op het knalrode bord. Ik onderschrijf de stelling geheel, maar begin zo onderhand wel nieuwsgierig te worden welke specifieke klootzak er gestopt moet worden. Het mysterie moet nog even wachten, het is lunchtijd.
Onderweg naar huis word ik staande gehouden op het dorpsplein – dat klinkt veel levendiger dan de werkelijkheid is; een lege kerk, een plantsoentje, een parkeerplaats waar soms een auto staat en een muziekkiosk. Vanuit haar mottige Renaultje gebaart een buurvrouw van verderop dat ik moet stoppen. Ze draait haar raam open en begint opgewonden te ratelen, ze slaat zelfs, zeer on-Frans, de ça va plichtplegingen over. Of ik het al gehoord heb van de borden? Alleen gezien eigenlijk, en er niet veel van begrepen.
“Er is een kalf gestolen!” Wie haalt zoiets nou in z’n hoofd, vraag ik me af, in een gemeenschap waar iedereen weet wat voor kleur sokken je aan de lijn hebt, kun je onmogelijk ongezien zo’n halsmisdaad begaan. Een kalfje is vervolgens ook niet zomaar weggemoffeld, want het klinkt schattig maar is binnen de kortste keren een kolos van een paar honderd kilo. Met oorbel bovendien, speciaal bedacht om elk rund altijd te kunnen traceren. Maar vooralsnog is het kalf spoorloos. “Zou het niet gewoon onder het prikkeldraad door zijn geglipt, zoals kleine kalfjes zo vaak doen?” hoop ik de lynch-achtige blik in haar ogen te sussen. Maar nee, “onmogelijk”, weet ze zeker. “Dat doet een net geboren kalf niet en de bestolen boer had gisteren duidelijk gezien dat de koe op knappen stond, vanmorgen was ze ‘leeg’ net als de wei.” Nou hebben we dus een dief in ons midden, toch eerst maar eens lunchen lijkt me het beste. Hoewel er een vreemd bijsmaakje aanzit.
De volgende ochtend ga ik voor het laatste nieuws op de koffie bij mijn Franse tante Françoise, die ook wel la Gazette genoemd wordt. De dief is gevonden, dezelfde jonge boer die ook al eens beschuldigd is van het leeghalen van konijnenhokken en de slipjesroof van een waslijn. Een bijzonder geval. Iemand heeft hem ’s morgens vroeg gezien (zié je nou?!), met het nog natte kalf in de hooggeheven schepbak van zijn tractor. De dief woont iets verderop, de bestolen boer is direct verhaal gaan halen. Omdat het pasgeboren kalfje nog geen oorbel droeg had de jonge boer gedacht dat niemand het zou missen… Er is inderdaad iets raars met die jongen. De boer heeft hem flink gestraft, zegt Françoise. Met het toch wat grimmige sfeertje in het dorp vrees ik het ergste. Het vonnis luidt dat de stelende boer het kalfje verzorgt tot het volwassen is en dan goed vetgemest teruggeeft. Een prachtig passende straf, gerechtigheid met boerenverstand.
Archief Mari
Mari Maris: chef, groenteboerin en boekenmaker woont in Picardië en vertelt wat er daar zoal op haar pad komt.
In haar eerste column beschrijft ze H.O.M : Het Onmisbare Mannetje. “De laatsten der oude garde huisjesbezitter heten nieuwkomers welkom in ‘hun’ Frankrijk met het verklappen van geheime adresjes, door de jaren heen vergaard en daarom, al is het misschien morrend, met trots verteld. Het mannetje dat geweldige wijn verkoopt voor haast niks, ‘Proef maar, heerlijk toch. Ik zal je wel introduceren.’ want bij een beetje wijnmannetje, hoort een vleugje illegaal gestookte eau de vie, of ander levensbedreigend brouwsel, en loop je niet zomaar binnen. ‘Het beste brood vind je bij dát bakkertje, haf uurtje rijden…..” Lees verder in nummer 5, nú in de winkels!
Het heeft me destijds maanden, misschien wel jaren, gekost om aan het domein te wennen. Iedere ochtend, als ik de luiken opendeed, was het of de intensiteit van de stilte me in het gezicht sloeg. Hoe gespannen ik ook naar buiten staarde, er was niets anders dan het zachte geruis van de blaadjes, de vogels, de krekels in de zomer. Geen enkele kans dat er iemand voorbij zou komen naar wie ik mijn hand zou kunnen opsteken. Ik was begin dertig en niets in mij had nog de rust om me hier aan te passen.
Inmiddels zijn we twintig jaar verder. Ik schrijf dit stukje in de TGV tussen Parijs en Montpellier. Ik heb de afgelopen vier dagen doorgebracht met Fiene, mijn middelste dochter. Ze wilde graag dat ik er zou zijn voor de examens aan het einde van haar studie geneeskunde. Ik kwam zaterdagavond aan, laat in de avond, nog net op tijd voor een restaurant ergens onderaan de Rue Mouffetard. De kleine tafeltjes stonden vlak op elkaar, we zaten naast jonge mensen die gepassioneerde gesprekken voerden, een heerlijke sfeer op deze zwoele zomeravond. Maar wel weer even wennen om zo hard te moeten praten om je verstaanbaar te maken. De volgende dag zwierven we door Parijs. Weinig steden zijn zo weids opgezet en geven een dusdanig gevoel van ruimte. Maar natuurlijk zijn er auto’s, en het is niet voor niets dat ik voor de lunch een tafeltje had gereserveerd op één van de kalmste plekken van de stad; de Jardin du Palais Royal. Wat een plezier om mensen naast ons over boeken te horen praten, te zien hoe goed iedereen is aangekleed. Toch wel iets anders dan het Café de la Paix in ons dorp. Op de kades van de Seine zaten- en lagen mensen te genieten van deze mooie dag. Er werd gelachen en gepraat; ik bedacht dat ik veel vaker in de stad zou willen zijn.
Fiene verdween de dagen daarna in het imposante, bijna communistische gebouw van de medicijnenfaculteit bij de boulevard Saint Germain. Ik vulde mijn dagen met kris-kras door de stad reizen, van een wijnhandelaar die ooit op het domein was geweest naar een restaurant dat met onze wijnen werkte. Ik wist niet dat het zeventiende arrondissement zo chique was, en ook niet dat het restaurant een Michelin-ster bleek te hebben. Ik werd met alle égards ontvangen, ze bleken nog een wijn te willen proeven die ik nu net niet bij me had; hup weer de métro in naar het appartement van Fien in het vijfde, weer terug naar het zeventiende – alles is makkelijk met de applicaties op je telefoon. Na drie dagen realiseerde ik me pas dat ik eigenlijk nooit zat, maar zonder te denken meeging in het ritme van de stad.
Opeens voelde ik het, een bijna fysieke heimwee naar het domein – de behoefte om op de eerste trein te springen en weer hier te zijn, op de plek waar ik deze laatste regels schrijf. Er is niemand, het is stil, ik kijk uit over het land dat hier rustig op me heeft liggen wachten. Er gebeurt niets. En ik kan me geen plek voorstellen waar ik liever zou zijn.
Archief
Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.
Ik zie haar nog wel eens zitten, op een terras in Parijs, nonchalant, met een sigaret en een glas wijn. Op het wereldwijd populaire mediaplatform ‘My Little Paris’ (1 miljoen volgers op Instagram) duikt ze overal op: slank en elegant. [The New York Times] schreef er vorig jaar nog een groot artikel over: [Wil jij ook een Parisienne zijn? Wij vertellen je hoe het moet.]
Nog nooit in de geschiedenis en nergens ter wereld is er één groep vrouwen geweest die zo tot de verbeelding spreekt als de inwoonsters van Parijs.
‘Ze is verleidelijk zonder er moeite voor te doen. Ze steekt de straat over zonder rond te kijken en wordt toch nooit aangereden. Ze draagt gestreken herenoverhemden maar strijkt nooit zelf. Ze koopt haar meubels bij brocantes die niemand kent. Ze is hyperslank maar doet niet aan afvallen’, zette [Vanity Fair] ooit de clichés op een rijtje. [La Parisienne] heeft mondiaal mythische proporties aangenomen.
Even terug naar de 18de en 19de eeuw. Marie-Antoinette, koningin in Versailles, was al zeer modebewust en liet zich kleden door Rose Bertin, die een winkel had in Parijs. Dat zette voor lange tijd de toon. Voor mode moest je in de Franse hoofdstad zijn. Én Parijs had in die tijd ‘bordelen die wereldwijd beroemd waren met een aanbod van prostitutie in alle soorten en maten’, aldus historica Emmanuelle Rétaillaud-Bajac in een essay. De stad had een reputatie door haar vrije seksuele mores.
Kortom: Parijs groeide uit tot de hoofdstad van de mode en de erotiek. Dat straalde af op de vrouwen uit de stad. Op schilderijen, in boeken en later ook in films werd de Parisienne geportretteerd. Ze was sierlijk en stijlvol, ze was begeerlijk en afstandelijk tegelijk. Voor de Wereldtentoonstelling van 1900 maakte beeldhouwer Paul Moreau-Vauthier een standbeeld. Het stond bij de ingang en was zijn verbeelding van La Parisienne: trots, zelfbewust en elegant. De Parijse vrouw was daarmee officieel een icoon én een uithangbord geworden.
Met dat imago wordt ruim honderd jaar later goed geld verdiend. Ik kocht wel eens een biertje dat La Parisienne heet. Ik las de bestseller waarin mode-icoon Inès de la Fressange het geheim uitlegt van de casual-chic Parisienne. Ik zag Emily op Netflix verwoede pogingen doen om zich op z’n minst te kleden als een Parisienne.
Maar wat is er nog echt aan het icoon? De deftige radiozender France Culture wijdde er een hele uitzending aan. ‘De Parisienne is vooral nog een geïdealiseerde fantasie van mannen en buitenlanders die zich vastklampen aan films van Woody Allen en briefkaarten uit Montmartre’, was de conclusie.
Wat eraan mankeert? De Parisienne is in reclame-uitingen nooit dik, zwart of oud, schreef de Brits-Franse journaliste Alice Pfeiffer in haar boek [Je ne suis pas une Parisienne]: ‘Waarom zie je in de media nooit een Parisienne met een afrokapsel?’
Voor wie denkt dat Pfeiffer alleen applaus kreeg in links-feministische kringen: het boek kreeg een positieve ontvangst bij dé glossy voor Parisiennes, de [Marie Claire]. En meer specialisten constateren het: de Parisienne is in films en reclames héél vaak wit, slank en heteroseksueel. Dat is een imago dat mondiaal blijkbaar nog het meest aanspreekt.
Veel echte Parisiennes herkennen zich helemaal niet in dat beeld. Journaliste Rokhaya Diallo – “Ik ben geboren en opgegroeid in Parijs” – maakte daar een documentaire over. Ze sprak met onder anderen een politica, een styliste, een advocate, een schrijfster en een modeontwerpster: allemaal uit Parijs en niemand die zich herkende in de clichés. Zelfs modeblad [Vogue] schreef: ‘Parijs is een van de meest diverse steden ter wereld. Daarom is dit een documentaire die iedereen moet zien.’
Archief
Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.
Parijs staat wereldwijd bekend als paradijs voor shopaholics. En terecht.
Je kunt verdwalen in de peperdure Le Bon Marché, met al z’n grandeur, kasten vol boeken en rekken vol schoenen, én met z’n waanzinnig luxe Grande Épicerie, waar je een fles water kunt kopen voor €39,80 – maar dan is het ook wel een ‘Virgil Abloh, édition limitée Activate Movement Blanche’ met een dop van bamboe.
Je kunt ook ronddwalen in de straatjes van de Marais. Charme en schoonheid troef. De wijk is natuurlijk bekend door de gevestigde én jonge modeontwerpers en hun winkeltjes, maar je vindt er ook La Belle Hortense, ‘misschien wel de leukste bar van Parijs’ (ja, ik quote mezelf). En natuurlijk café La Perle, waar John Galliano onder invloed en scheldend zijn eigen graf groef, waarna Dior hem aan de kant zette.
En toch. Als ik mag kiezen ga ik naar de Rue Montorgueil, in hartje Parijs.
Op het eerste gezicht een doodnormale rechte straat, alleen voor voetgangers, een paar honderd meter lang. Maar dan…
Ik koop er de tomaten en kaasjes voor het avondeten. Er zijn volop terrassen en restaurants. Je vindt er paraplu’s bij de stoffige huishoudwinkel links en paracetamol bij de apotheek rechts. Buurtbewoners doen hier hun dagelijkse boodschappen, lopen een blokje om met de hond, of strijken eind van de dag neer voor een apéro. En vanuit heel Parijs komen mensen naar de straat voor de Italiaanse of Griekse delicatessen, voor de wijnwinkels of voor het uitgebreide aanbod (Franse) kazen. Shoppen en flaneren, zakelijk of zwoel, het gebeurt hier allemaal. Dwars door elkaar.
Ouders halen in de buurt hun kinderen van school en kopen hier aan het eind van de middag een goûter voor de kleintjes. Tieners wippen naar binnen bij Starbucks, smulpapen kiezen voor de chique delicatessen van Ladurée. Alles en iedereen in Parijs komt in de Rue Montorgueil samen.
Aan de zuidkant ligt de Bourse de Commerce – het museum van multimiljonair François Pinault – en aan de noordkant liggen in één straatje de Frenchie-zaken van sterrenkok Grégory Marchand. Er zijn historische publiekstrekkers in de straat, waardoor zelfs een toerist wel eens in de Rue Montorgueil belandt. Slakken eten, dat doen ze (sinds 1832) bij L’Escargot Montorgueil. Patisserie kopen ze (sinds 1730) bij Stohrer.
Maar er is iets in de straat wat je niet meteen ziet, maar wat wel de magie verklaart. Ik wist niet meteen wát het was, dus ben er maar eens speciaal voor gaan wandelen. De straat op en neer. Kijkend en speurend, ruikend en luisterend. En nog eens. En nog eens. En nu weet ik het… De Rue Montorgueil is een Parijse straat die vrolijk maakt.
Telkens als ik er loop, gaan mijn mondhoeken omhoog. Ik kijk om me heen en, misschien verbeeld ik het me, maar ik zie overál lachende mensen. Omdat de hond wegrent, omdat ze net truffelbrie hebben gekocht, omdat ze verliefd hand in hand lopen, omdat de parfumwinkel zijn voordeur opent en zijn heerlijke huisgeur over straat verspreidt, omdat je hier die ene winkel vindt die de lieflijke blikjes vis van Belle-Île verkoopt.
Kortom: omdat er nergens in Parijs een straat is die zó uitnodigt om langzaam te slenteren, om je om te draaien en om daarna gewoon weer terug te lopen. En als je dat gedaan hebt, zijn er de terrassen waar je kunt kijken hoe anderen slenterend heen en weer lopen en nog even niet naar huis willen.
Archief
Wie mijn stukjes geregeld leest – in 20 jaar zijn het er bijna honderd – weet dat ik probeer ook de taaiste onderwerpen leesbaar te behandelen. Wat een doorgewinterd jurist reuzespannend vindt, kan voor normale mensen immers ronduit slaapverwekkend zijn. Het liefst beschrijf ik een casus uit mijn praktijk, combineer er twee of voeg ter illustratie een vleugje ‘drama’ toe. Nu wijk ik daarvan af.
Ik vermeld hier wat algemene zinvolle feiten over het Franse huis en ‘de dood’. Niet het gezelligste onderwerp, maar het blijkt vaak een hele geruststelling dat bij zo’n treurige gelegenheid kan worden teruggegrepen op een soort ‘eerste hulp bij erfenissen’.
Zoals u wel zult weten, gaan bij iemands overlijden al zijn of haar eigendommen en rechten, maar ook verplichtingen, over op diens erfgenamen. Het geheel van eigen-dommen en schulden is de nalatenschap of erfenis. De erfgenamen zijn verantwoordelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap.
Dat is voor bijna niemand dagelijks werk, en
al helemaal niet als er buitenlands vermogen in het spel is. Was de overledene (mede-)eigenaar van bijvoorbeeld een Frans vakantiehuis, dan is het inschakelen van een Franse notaris een vereiste. Die zal zich bezighouden met de aangifte erfbelasting, de aktes voor het wijzigen van de tenaamstelling van de woning, et cetera.
Meestal blijkt vroeg of laat (te laat!) dat de communicatie met de Franse notaris niet goed genoeg verloopt om de zaken zonder stress en binnen de geldende termijnen af te wikkelen. Dat leidt, in deze toch al emotioneel beladen tijd, niet zelden tot financiële schade en conflicten met de notaris of zelfs tussen de erfgenamen. Een concrete schuldige is zelden aan te wijzen. De taalbarrière is
groot en verschillen in juridische, fiscale en culturele gebruiken spelen altijd een rol.
Weet dat de meeste Franse notarissen nauwelijks Engels spreken en sowieso moeten alle aktes in de Franse taal gesteld zijn. Het vertalen van alle papierwerk bij een eenvoudige nalatenschap kost al gauw tweeduizend euro. Die kosten en ander malheur zijn meestal te voorkomen. Door zich tijdig – en dat is echt zo kort mogelijk na een overlijden – te wenden tot iemand die letterlijk en figuurlijk ‘de taal spreekt’ en al honderden Franse erfenissen heeft begeleid.
Archief Isabelle
Toen we hier twintig jaar geleden kwamen wonen was er eigenlijk niets. Ja, een overweldigende natuur: garrigue, een wild stromende rivier met rotsen en kiezelstrandjes. Weids uitstrekkend land met wijngaarden en hier en daar een dorpje dat langzaam maar tevreden in elkaar zakte. Zelfs de meest nabije stad gleed zichtbaar, maar zonder weerstand, af naar de vergetelheid.
Voor mij was dit synoniem met mijn nieuwe leven. In één klap was alles wat neigde naar luxe of comfort van de aarde verdwenen. De interieurs van mooie restaurants, de steeds weer nieuwe meubels van mijn vrienden in Haarlem en Amsterdam, alles behoorde opeens tot een andere planeet. In de wijde omgeving was geen winkel te bekennen die me zou kunnen verleiden tot de minste aankoop. Een avond uit eten bracht ons naar restaurants met papieren tafelkleedjes en plastic stoelen. Ik begreep dat ik niet alleen van land was veranderd maar ook van levensstijl.
Dat kwam goed uit, want ik was van plan om de meest rustieke aller wijnboeren te worden. Als Nederlandse, maar ook als vrouw, was ik een absolute buitenstaander in dit nieuwe beroep. Op de landbouwschool zorgde ik er voor mijn fancy kleertjes uit Amsterdam in de kast te laten. Toen ik eenmaal zelf op het land en in de kelder werkte dacht ik nooit meer dan een spijkerbroek en een T-shirt nodig te hebben.
Inmiddels zijn we vele jaren verder. Ik weet nu dat je wijn niet alleen moet maken, maar ook moet zien te verkopen. Op wijnbeurzen verwacht niemand dat je in een oude spijkerbroek komt aanzetten. En in de Michelin-restaurants waar de wijnen op de kaart staan nog minder. Het was alsof de omgeving met me mee veranderde.
Gisteren postte ik op de Instagram-pagina van het domein een foto van een royaal zwembad in de tuin van een gerestaureerd kasteel. Een luxe vakantiebestemming, zeker, maar dan op nog geen twintig minuten van huis. Een kerstdiner en een overnachting met mijn associatie van vrouwelijke wijnmakers, een ochtend in de spa en ik was in een andere wereld. Tien jaar geleden stond deze plek langzaam in te zakken, nu kan iedereen ervan genieten. De volgende dag rij ik over smalle weggetjes naar de torens die ik al van ver boven de bomen zie uitsteken. Eigenaresse van het château Delphine, die ik leerde kennen via onze kinderen, is een binnenhuisarchitecte uit Parijs met een smaak waar die van mijn vrienden van destijds bij verbleekt. Haar immense 17de-eeuwse kasteel prijkt in de meest ambitieuze interieurbladen, maar hier ga ik gezellig met een paar vriendinnen yoga doen. Ook op een kwartiertje van het domein.
Ik zwaai net een paar Nederlandse mensen uit die wijn zijn komen kopen. “Vroeger gingen we altijd naar de Provence,” zeiden ze, “maar dit is nu onze favoriete regio. Het is zoveel ongerepter.” En ze hebben gelijk natuurlijk. Het is een plezier om al die historische gebouwen gerestaureerd te zien, die plotselinge luxe. Maar de grootste charme van de regio is en blijft dezelfde: haar weidse, overweldigende natuur.
Archief
“Ik geloof dat ik je nog nooit zo ontspannen heb gezien”, zei Olivier. We waren op een Grieks eiland dat ik had geselecteerd op de afwezigheid van een vliegveld en het feit dat je er zelfs met de boot niet direct Athene kon komen. Vanuit Athene hadden we bijna drie uur moeten rijden naar de enige ferry van die dag. Al snel bestond ons vaste ritme uit zwemmen, boeken lezen en in de taverna kiezen welk van de vijf gerechten op de kaart we die avond eens zouden nemen. Het bleek geen enkele moeite om daar mijn dagen mee te vullen.
Terug in Marseille stortten we ons op de drukke snelweg. Uiteindelijk kwamen we bij het kleine weggetje dat naar het domein leidt. We reden naar boven langs de syrah, die flink beschadigd was door de vorst van dit voorjaar, de alicante, de witte grenache. Ik voelde een eerste steek van onvervalste paniek. Al die wijngaarden! Zie ze daar liggen, wachtend op onderhoud, ingrepen en beslissingen die allemaal door mij genomen moeten worden. Het huis was schitterend vanbuiten, maar eenmaal binnen herinnerde ik me weer dat ik, vanwege de verhuur, alle los slingerende spullen op het laatste moment in een kast had gegooid. De stroom spullen die over me heen viel toen ik de deur opende, spoelde een groot deel van mijn vakantiegevoel weg. Het dieptepunt kwam de volgende dag in mijn [bureau]. Hoe kunnen er zo veel e-mails en brieven aan zo’n minibedrijf als dat van mij worden gestuurd? Zuchtend begon ik aan het eerste dossier van de zoveelste overheidsinstelling. Niet te geloven hoeveel papier er nodig is om een paar flessen wijn te maken.
Die avond was er een feest in het dorp waar alle lokale [vignerons] hun wijn zouden laten proeven. Als sfeervolle locatie was de nieuwe parking gekozen, waar de [mairie] lange tafels had neergezet. Toen Olivier en ik aankwamen stonden alle wijnmakers al achter een buffet met hun flessen. Florence van Château Coujan kwam met een brede lach op me af: “Had ik maar geweten dat je kwam dan had ik de plek naast me vrijgehouden!” Als vijfde generatie wijnmaker is ze verantwoordelijk voor het grote familiedomein aan de andere kant van het dorp. Ik realiseerde me dat ik haar al twintig jaar ken, dat ze mij al twintig jaar kent.
Een tafel verder stonden de mannen van de Cave Coopérative. “Hoe ziet het eruit jongens, gaan jullie al bijna oogsten?” Met gemak gleden we in een technische discussie over de staat van de wijngaarden en de gevolgen van de vorst. Het soort gesprek dat bijna als een ritueel voelt en daarom heel prettig is. Daar was Didier, die alle elektriciteit op het domein heeft geïnstalleerd; daar de burgemeester die in het zicht van het hele dorp mijn wijnen aan zijn tafel serveerde.
De volgende morgen was het tijd voor de eerste controle van de druiven. In het vroege ochtendlicht baadde de vallei in een zachte nevel. Ik stond op de heuvel, keek uit over het land en voelde hoe mijn hart een sprongetje maakte. Ja, het is een enorme verantwoordelijkheid, ja, het is veel werk. Maar er is geen plek ter wereld waar ik liever zou zijn.
Archief
Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.
Ik had een interview met Bernard-Henri Lévy. U weet wel: de flamboyante filosoof die in maatpakken naar oorlogsgebieden reist. Hij wilde graag zelf de locatie van ons gesprek uitkiezen. Ik begreep eerst niet waarom, maar zodra we er binnen stapten was het duidelijk. Lévy ontving ons in de intieme en donkere lobby van een luxe maar verstopt hotel in Saint-Germain-des-Prés in Parijs. Hij sprak nauwelijks. De filosoof keek alleen maar rond naar de jonge vrouwen die, om onduidelijke redenen, ook in de lobby waren neergestreken.
Ik had ook eens een interview met dandy, alchemist, kunstenaar en ontwerper Cyril Aouizerate. We reden in een taxi naar – alweer – een chique hotel in Parijs. Want dat wilde hij. We kwamen er aan, hij werd bij de deur persoonlijk begroet door de directeur en die nam ons mee naar een apart kamertje, waar al een paar intimi op hem wachtten.
In Parijs borrelt het van de geheimzinnigheid. Ontmoetingen in hotels, afspraken achter gesloten deuren, restaurants met bijzondere voorzieningen: je vindt ze meestal niet in de doorsnee reisgidsen. En zo willen de kenners het graag houden. Er zijn twee natuurlijk twee bekende uitzonderingen; etablissementen die zich wèl profileren met hun zwoele reputatie. Het meer dan 250 jaar oude restaurant La Pérouse, met uitzicht op de Seine, heeft een geschiedenis vol sensuele geheimen. Op de eerste verdieping werd er jarenlang gegeten in kamertjes die (van binnenuit) op slot konden. En in elk kamertje stonden naast de eettafel een ligbank en een spiegel. Voor al uw passie en culinaire geneugten.
Kunstenaar/ondernemer André Saraiva kwam met een eigentijdse versie. Hij is medebedenker van Hôtel Amour, vlakbij Pigalle. Het was het eerste hotel dat zich publiekelijk aanprees als plaats waar je ook overdag voor een paar uur een kamer mocht huren.
Ooit stond ik er: omringd door zwarte muren, zwartleren meubilair, een XXL-douche- en badruimte voor twee personen, en spiegels op het plafond. De Parijse hotelmanager David Lebée maakte er zelfs een internationale succesformule van. Hij richtte een discrete website op waar je anoniem hotelkamers per uur kan reserveren. Zijn kamerverhuur à la Parisienne is inmiddels uitgewaaierd over 25 landen.
De meeste geheime cafés, restaurants en hotels in Parijs zijn onzichtbaar maar wel bekend in kleine groepjes van intimi. In hotel Maison Souquet vind je achter een dik rood gordijn een cocktailbar met veel velours. Om aan zoetigheden te nippen in de bar Le Liquorium moet je eerst afdalen in de kelder van een brasserie.
Ook in de hogere prijsklassen zijn er geheime arrangementen. Tijdens de corona-lockdowns waren Franse restaurants gesloten. Maar in het 5-sterrenhotel Le Meurice bleek je gewoon te kunnen eten. Je moest er wel een kamer of suite voor huren (vanaf 760 euro) maar dan mocht je daar ook gewoon de menukaart bestuderen en bestellen.
En dan is er nu de Room Service Club in Parijs. ‘Een vertrouwelijk netwerk van clandestiene restaurants’, zeggen ze zelf. Het idee: je huurt via hen een hotelkamer die voor één avond en één nacht wordt omgetoverd tot een privérestaurant. Je kunt er met z’n tweeën aanschuiven of met een klein gezelschap. En na het diner is het nog maar twee stappen naar je bed. Want dat is de bedoeling: het is een culinair èn nachtelijk avontuur.
De Room Service Club startte afgelopen jaar in Hôtel Normandy, naast de Jardin des Tuileries, waar drie kamers beschikbaar waren. Allemaal met een eigen sfeer. De één was sprookjesachtig, de ander zwoel. Kamer 212 stond in het teken van de erotiek. Alleen te reserveren voor 18 jaar en ouder. Waarom? Dat moest een geheim blijven.
Archief
Remke de Lange is journalist, vinoloog, wijndocent en sommelier. In Australië en Zuid-Afrika maakte ze zelf wijn: Rem’s Row.
Zoete wijn heeft het niet makkelijk. Dat is nog geen reden om Roussillon dan maar te vergeten. Sterker, Frankrijks meest zuidelijke wijnstreek barst van de moderne wijnen die een perfecte aanvulling zijn op de traditionele zoete.
Zelfs in een streek met 250 dagen zon en een steeds droger, warmer klimaat blijkt de gris zonder morren frisheid, zelfs wat groene hartigheid te bieden
Toen Bruno Cazes twaalf jaar geleden bij Cave l’Étoile kwam te werken, trof hij op de grote zolder van de coöperatie midden in het kustplaatsje Banyuls, honderden vaten wijn aan. Niemand wist precies wat erin zat. Oude zoete wijn, zoveel was duidelijk. Van jaargangen die teruggingen tot 1945. Cazes begon aan een intensieve inventarisatie. “Het heeft me twee jaar archiefonderzoek gekost. En héél veel proeven”, lacht de directeur. Nu herbergt de zolder een unieke oenothèque van historische wijnen. In grote mandflessen staan ze keurig opgesteld, een fraai kaartje met jaartal om de hals. Stuk voor stuk nog heerlijk drinkbaar. Wil je een fles uit, zeg, 1954 of 1978, dan wordt die op verzoek gevuld.
Handwerk
De zoete rode wijnen uit het zuiden van Roussillon, gemaakt rond kustplaatsje Banyuls en het landinwaarts gelegen Maury, zijn beroemd. Banyuls-sur-Mer, dicht tegen de Spaanse grens, kreeg al in 1936 een beschermde oorsprongsbenaming, of appellation, voor de versterkte wijnen die er al eeuwen worden geproduceerd. Hoe dat gaat? Met behulp van mutage: tijdens de vergisting voeg je alcohol toe aan de most, waardoor de gistactiviteit stopt. Het druivensap heeft dan nog onvergiste suikers. Voilà: zoete wijn, of vin doux naturel (VDN). Vergelijkbaar met port, maar vaak frisser, minder stroperig en lager in alcohol.
Maar ja, zoete wijn. De wijndrinker van nu wil droog. En het is al niet makkelijk om hier wijn te verbouwen (hoewel het droge klimaat werken zonder verdelgers goed mogelijk maakt: 25 procent van de wijngaarden in Roussillon is biologisch).
Wijnmaker Laurent Dal Zovo staat in een van zijn wijngaarden die steil aflopend in zee lijkt te verdwijnen. “Tractors? Onmogelijk. Zelfs voor een ezel is dit te lastig.” Smalle terrassen met een stenige bodem, lage opbrengsten, allemaal handwerk en tussen de stokken keienmuurtjes die bij zware regen nog wel eens instorten: met iedere haarspeldbocht in dit schitterende landschap groeit mijn bewondering voor wijnmakers die koppig vasthouden aan gekoesterde tradities.
Opkomende wijnstreek
Logisch dat ze tegelijkertijd iets anders proberen. Tegenover de 16 procent zoete wijn die Roussillon nu maakt, staat veertig procent droge kwaliteitswijn, blends van traditionele druiven zoals grenache noir en -blanc, syrah en carignan. (Een even groot aandeel bestaat uit droge landwijn van veelvoorkomende rassen als chardonnay en cabernet sauvignon). In de kelder van zijn domein Vial Magnères schenkt Dal Zovo even later naast zoet ook een serie erg goede droge wijnen in. Ze hebben wel een andere naam: op het etiket zie je Côtes de Roussillon staan, of Collioure. Net boven Banyuls gelegen, is het fraaie kustplaatsje dat zich beroept op een kunstenaarsverleden (Matisse schilderde er ‘Landschap bij Collioure’), de naamgever van droge wijnen. Levendige rode fruitbommetjes, en bovenal spannende witte gemaakt van een druif die je elders zelden ziet: grenache gris. Zelfs in een streek met 250 dagen zon en een steeds droger, warmer klimaat blijkt de gris zonder morren frisheid, zelfs wat groene hartigheid te bieden.
Dacht ik op bezoek te zijn in een wat vergeten streek die vaak ondankbaar in één adem wordt genoemd met buurregio Languedoc, misschien moesten we Roussillon maar beschouwen als een ‘opkomende’ wijnstreek om in de gaten te houden.
Archief
Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.
Ik weet nog goed dat ik de eerste keer Béziers binnen kwam rijden. Een eeuwenoude stad vlak bij de Middellandse Zee, met monumenten, pleinen en parken en omringd door wijngaarden. Een idylle. Dacht ik. Maar het werd een cultuurschok. Béziers was pure armoede. Ik heb nog niet vaak in zó’n korte tijd zoveel vervallen huizen, autowrakken en dichtgetimmerde gevels gezien. Het stadscentrum – dat me in vervoering had moeten brengen, dacht ik – was een verzameling vuile straten met doelloos rondhangende jongeren.
Ik was er voor een politieke reportage. Béziers is decennia bestuurd door afwisselend rechtse en linkse burgemeesters. Ze kwamen en gingen. En de verloedering zette maar door, als woekerend onkruid. De kiezers lieten de oude traditionele partijen keihard vallen, ze voelden zich in de steek gelaten. De Biterrois, zoals de bewoners worden genoemd, stemden op ‘nieuweling’ Robert Ménard, die in 2014 burgemeester werd met steun van extreemrechts en die in 2020 werd herkozen.
Ik kan u verzekeren: Béziers is nog steeds éen van de armste steden van Frankrijk. De werkloosheid is er nog steeds enorm. In één van de achterstandswijken lopen de schoolkinderen nog steeds elke dag langs drugsdealers die op straat op een bankstel zitten dat uit een flat naar beneden is gegooid.
Frankrijk is een samenleving van uitersten, ook als het gaat om rijkdom en armoede. Al jarenlang kom ik met een blocnote, een recorder of een camera in achterstandswijken en banlieues. Het is treurnis alom.
Ik reed samen met mijn cameraman langs hoge flats in Sevran, ten noordoosten van Parijs, en er werden stenen naar onze auto gegooid. Een vriend verhuisde naar Romainville, daar vlakbij, en na enkele maanden werd voor zijn deur iemand neergestoken. In Sarcelles vertelde een bewoonster me hoe al haar buren, en ook zij zelf, elke avond drugs in zaten in te pakken voor de lokale dealers.
Ooit was ik op pad met een delegatie Nederlandse topambtenaren in Saint-Denis, een beruchte voorstad ten noorden van Parijs. Zij wilden perse een stukje lopen, ik besloot – door ervaring wijs geworden – de auto te nemen. De delegatie was nog maar net op pad of ze werden bestormd door jongeren, bespoten met traangas en beroofd.
Net als in Béziers worden er in heel Frankrijk wijken aan hun lot overgelaten. In 2015 zei toenmalig premier Manuel Valls dat er in Frankrijk ‘geografische, sociale en etnische apartheid’ bestaat. Dagblad Libération heeft een heel dossier online staan met verhalen over immigratie en discriminatie, over misdaad en verdeeldheid onder de kop ‘Hoe maken we een einde aan de Franse apartheid?’
Ik zal u niet vermoeien met verhalen over politici die veel beloven en weinig doen.
Wat me hoop geeft: bewoners. Ik reed mee met een ex-crimineel die zijn camper ombouwde, Frankrijk doortrekt, en probleemjongeren opzoekt om uit te leggen hoe ze hun leven kunnen beteren. Een meisje vertelde me dat een leraar op haar banlieueschool de enige was die haar stimuleerde om door te leren. Dat deed ze, met succes. Ik sprak in Marseille met moeders van probleemkinderen, die de handen ineen sloegen om hun kinderen van straat te houden.
En een aparte vermelding verdient Latifa Ibn Ziaten. Zij is de moeder van Imad, die in 2012 werd gedood door terrorist Mohammed Merah, afkomstig uit zo’n probleemwijk.
Latifa Ibn Ziaten reist sindsdien kriskras door Frankrijk. Ze staat voor schoolklassen en zoekt probleemjongeren op. En overal heeft ze dezelfde boodschap: criminaliteit en geweld dienen nergens toe. De dood van haar zoon heeft voor niemand iets ‘opgeleverd’.
Ibn Ziaten vertelt dat eenvoudig en ingetogen, maar ook betrokken en gevoelig. Soms met een lach en soms met een traan. Dat heeft impact op jongeren, ik zag het zelf. En daarvoor is ze inmiddels, en terecht, overladen met prijzen en onderscheidingen.
Archief
“Lidewij, je hebt bezoek!” roept mijn man Olivier vanaf het terras. Na een lange dag in de wijnkelder sta ik eindelijk onder de douche. Ik gluur door het open raam naar beneden en zie een vertrouwde verschijning op het grint: compact, trots rechtop, handen in de zakken van een door de tijd gepatineerde bruine broek. Met een tevreden blik kijkt hij om zich heen. Monsieur Escande.
Toen ik in Murviel kwam wonen was hij al een man op leeftijd, inmiddels is hij 93. Maar dat lijkt geen verschil te maken. Nog steeds rijdt hij op zijn roestige rode tractor langs het huis. Eén van zijn wijngaarden ligt achter het domein en van tijd tot tijd vindt hij het nodig om die zelf te ploegen. In de winter komt hij iedere paar dagen een ochtendje snoeien, al laat hij de rest over aan een ingehuurde knecht. Monsieur Escande is een instituut. Iedereen in het dorp weet wie hij is en nog steeds heeft hij een groepje oudere mannen om zich heen met wie hij sinds de lagere school bevriend is.
Hij is degene die me leerde dat de vijgenbomen aan de noordzijde van de wijngaarden er niet voor niets staan. De wind komt vanaf het Noorden en juist in vijgenbomen zitten minuscule spinnetjes die over de wijngaard uitwaaien en de schadelijke insecten eten. Op mijn landbouwschool had ik alles over acariens utiles, nuttige spinnetjes, geleerd, maar deze theorie over vijgenbomen kenden ze niet. Zoals meer van de kennis van de ouderen langzaam maar zeker verloren gaat.
Monsieur Escande vertelt zonder met zijn ogen te knipperen dat hout niet goed brandt als het met ‘de verkeerde maan’ is gekapt. Voor hem is het geen theorie, maar een simpel feit. Zijn vader wist dat, zijn opa, maar met de industrialisatie van de landbouw is al dit soort kennis losgelaten. Inmiddels verdiep ik me, zoals veel andere biologische wijnboeren, in de biodynamie. Veel ‘nieuwe inzichten’ waarin met name de stand van de maan een rol speelt. Maar Monsieur Escande en zijn voorgangers wisten dat al lang.
De reden voor zijn bezoek vandaag is volkomen onverwacht: hij komt me een cadeau brengen. Een boek van zeshonderd pagina’s met als enige onderwerp Murviel les Béziers, het dorp waar we beiden wonen. Geschreven door een historica die hier is opgegroeid, maar met een uitgebreid dankwoord aan de trotse man die hier voor me staat. Een deel van de romeinse objecten is door hem eigenhandig opgegraven en van de middeleeuwse dorpskern weet hij alles. Als ik hem voorstel om te gaan zitten is hij niet meer te stuiten: hij vertelt over zijn kindertijd in een dorp boven Murviel. Er was geen elektriciteit of verwarming in de school, kinderen gingen er alleen heen als het niet te koud of te donker was. Een paar weken per jaar dus maar. En daarna waren er de wijngaarden.
Hij wordt bijna emotioneel als hij het heeft over het laatste paard waarmee hij gewerkt heeft. Zijn compagnon die de wijngaarden net zo goed kende als hijzelf. Maar begin jaren zestig kocht hij zijn eerste tractor. “Nu pas zie ik hoe triest het was,” zegt hij, “alle mannen dromden zich samen om de tractor te bewonderen. En mijn paard verdween in een aanhanger. Helemaal alleen.”
Ik zie het voor me en ben samen met hem in die andere tijd, zo kort geleden, maar zo ontzettend ver weg. Ik ben blij dat ik het door hem nog kan zien.
Archief
Zoals elk jaar, druppelden ook de afgelopen vakantiemaanden vanuit zonnig Frankrijk weer de telefoontjes binnen van mensen, bezig met de aankoop van een huis. Vaak komt dat ‘bezig zijn’ erop neer dat de koop eigenlijk al gesloten is. Of ik dan de koopovereenkomst nog even kan doorlezen, “of er geen rare dingen in staan”. En graag vóór morgenmiddag. Want de makelaar zei dat er nog twee geïnteresseerden zijn.
U, als verstandig lezer van dit blad, begrijpt daar ik niet zo enthousiast van wordt. Zelfs niet als het lief wordt gevraagd, dubbel tarief wordt geboden (gebeurt) of als men werd gestuurd door een vriend die jaren geleden ook zo goed door mij werd geholpen.
Een compromis de vente, offre d’achat of promesse de vente is meer dan een stapel A4’tjes met moeilijke termen. Als adviseur moet je je even kunnen verdiepen in het dossier. Dat vereist contact met de verkoper c.q. diens makelaar, de notaris en bijvoorbeeld de gemeente. Zijn de vereiste (bouw)vergunningen aanwezig, is de rioolwaterafvoer ‘up to standards’, noem maar op. Pas dan kun je zeggen dat er niets ‘raars’ aan de hand is. Anders is de controle van nul en generlei waarde. Dat dat niet in een achternamiddag past en geld kost is evident. (Had de aspirant-koper het bedrag onder het kopje négociation in het contract trouwens al gelezen? Dat is de commissie voor de makelaar. Schrik niet.)
Dat een huis kopen iets anders is dan een halfje grof volkoren, weet ook de meest naïeve koper. Toch zie ik mensen voor de bijl gaan die in het dagelijks leven heel intelligent, rationeel en succesvol zijn. Punt is dat je op een stapel boterhammen zelden verliefd wordt maar dat een magisch uitzicht, de sfeer van het huis of zelfs maar de geur van de tuin, het hart op hol kunnen brengen. En daar komt anno 2021 – zeker voor kopers met een flink eigen vermogen, nog een heel profane factor bovenop: ‘sparen kost geld’. Zo wordt voor sommigen de koopdrang welhaast onbeheersbaar.
Raad ik u nu af om een tweede (of derde, vierde) huis in Frankrijk te kopen? Zeker niet! Maar besef dat een onbezonnen handtekening u kan opzadelen met de ellende van de vorige eigenaar. Daar komt u niet zonder financiële schade van af. Gun uzelf in plaats daarvan een comfortabele voorsprong, door dit najaar of komende winter eens te brainstormen met een onafhankelijk adviseur. Mijn collega’s en ik hebben meer dan twintig jaar ervaring op juridisch en fiscaal gebied én in de vastgoedmarkt. Een unieke combinatie in deze branche. We denken met u mee en hebben, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een makelaar, geen belang bij het wel of niet doorgaan van een sale. Over rendement op je investering gesproken…
Archief Isabelle
Het feuilleton over de Franse erfenis die maar niet afgewikkeld raakt, wordt langer en langer, té lang eigenlijk. Maar de volgende anekdote zowel authentiek als spectaculair. Die kan ik u dus niet onthouden.
Op de vier hectare aan de Côte, waarvan mijn cliënten mede-eigenaar in bloot-eigendom zijn, stonden ooit een groot huis, een olijfgaard en schattig portiershuisje. Dat laatste vormt nu de enige tastbare herinnering, hoewel er van schattig geen sprake meer is. De meeste luiken werden dichtgeschroefd omdat ze er anders afvielen en het onkruid staat hoog in de dakgoten. Tegen mijn advies liet de vruchtgebruikster water en elektra echter nooit afsluiten, want ‘je weet maar nooit’.
Wat deze puissant rijke weduwe inderdaad niet wist, was dat zelfs zo’n vervallen stulpje interessant is voor mensen die voor nop op een prachtig plekje willen zitten, al is dat onder zeer primitieve omstandigheden. Midden november belt er een angstige buurman dat er sinds ‘een tijdje’ licht brandt en er ongure types rondscharrelen. De woorden squatteurs (krakers) en gitanes (zigeuners) vallen.
De politie wordt gebeld, tot drie keer toe. Maar men heeft de handen vol aan de gevolgen van recent noodweer in de regio. Verwende Hollanders die denken dat hun probleem tweeduizend kilometer verderop wel even door het plaatselijk gezag wordt opgelost, krijgen geen prioriteit.
Toch moet er iets gebeuren en wel heel snel. Want als je één ding niet wilt in je Franse huis, dan zijn het krakers. Als u denkt dat we het krakers in Nederlands makkelijk maken? In de Franse praktijk komt het erop neer dat een kraker die kan bewijzen dat hij zich 48 uur in het perceel heeft opgehouden, enkel nog via een civiele procedure kan worden uitgezet. De kans dat dat lukt, bestáát. Dat zo’n procedure langer dan een jaar duurt en tienduizenden euro’s kost, is vrijwel een zekerheid…
Mijn cliënten beseffen dit en vragen me ‘te redden wat er te redden valt’. Mijn kantoorgenoot en ik zijn daarom de volgende dag in de auto gesprongen en na twaalf uur rijden stonden we in het donker voor de poort. Het kettingslot bleek een ander exemplaar dan waarvan wij de sleutels hadden, in de verte was klein licht te zien en er stond een gammele bestelbus op het terrein. We hadden logés, zoveel was zeker.
Hoe pak je dat aan, als je vindt dat een knokploeg geen acceptabele optie is? Vergeeft u me dat ik hier toch nog één episode aan vastplak.
Archief Isabelle
Remke de Lange is journalist, vinoloog, wijndocent en sommelier. In Australië en Zuid-Afrika maakte ze zelf wijn: Rem’s Row.
Toen de Amerikaanse wijnimporteur Kermit Lynch in de jaren tachtig door Frankrijk reisde zag de wijnwereld er anders uit dan nu. Dat is precies zo leuk aan het teruglezen van zijn ‘Adventures on the Wine Route’.
Wie als wijnliefhebber opgroeide met een geglobaliseerde markt kan zich nauwelijks voorstellen hoe groot de kloof een paar decennia geleden nog was tussen de oude en nieuwe wijnwereld. Een van de mensen die een formidabele brug sloeg was de Californische wijnimporteur Kermit Lynch. Als begin-dertiger opende hij begin jaren zeventig in Berkeley een wijnwinkel en begon met het importeren van wijn. Uit Frankijk natuurlijk. En dus ging hij zelf maar eens kijken in het land dat in die tijd de onbetwiste nummer één was: geen ander land had zo’n historische en culturele wijnstatus als Frankrijk.
Talloze reizen maakte hij naar de Bourgogne, Loire, Beaujolais en Provence. In 1988 deed hij met ‘Adventures on the Wine Route’ verslag van zijn ontmoetingen, observaties en proefervaringen. Toen al een bekroonde hit, werd het boek enkele jaren geleden opnieuw uitgegeven, met een epiloog waarin de schrijver terugblikt.
Keek Lynch destijds met een wat naïeve blik rond in dat voor hem exotische wijnland, met eenzelfde verwondering kun je nu als 21ste-eeuwer terugkijken op Frankrijk in een ander wijntijdperk. Het boek is een vermakelijk eerbetoon, waarin een Amerikaan even verbaasd als verguld is over wat hij aantreft in Franse kelders.
Excellente proever
Terwijl in zijn thuisland wijnmakers druk pionieren met technologische ontwikkelingen als temperatuurbeheersing en oogstmachines, [branding] en wijntoerisme komt Lynch op domeinen terecht waar de tijd stil lijkt te hebben gestaan. Zo gaat hij in de Loire op bezoek bij een negentigjarige wijnmaker die nog dagelijks, in overhemd met das, in de kelder te vinden is voor werkzaamheden die hij met de hand uitvoert. De man is een excellente proever: feilloos raadt hij het oogstjaar van een wijn. Wanneer hij een 27 jaar oude Vouvray inschenkt, gemaakt van chenin blanc, is Lynch verbaasd: Amerikanen zullen nooit geloven dat witte wijn zo goed kan ouderen. Dat verbaast de maker dan weer. “[Mais monsieur!] Ik heb hier flessen van honderd jaar oud!” En ja hoor, in de [cave du patron] liggen flessen uit 1874, 1858, 1847. Perfect drinkbaar. Hij bewaart ze voor zijn klein- en achterkleinkinderen.
Lynch proeft en proeft, wijnen ingeschonken door de makers. Maar als zijn favorieten een tijdje later in Californië arriveren, smaken ze heel anders. De wijnen hebben, zo blijkt, wekenlang op een schip door tropische gebieden gereisd en in warme douanehallen gestaan. Niet zo gek, dat de fut eruit is. Onacceptabel, vindt Lynch. En hij zorgt dat zijn wijntransport voortaan gekoeld plaatsvindt. Toen alleen een praktijk voor bederfelijke levensmiddelen, inmiddels gangbaar voor kwaliteitswijn.
Doorgaans verrukt van tradities ziet Lynch ook keerzijdes. In Bordeaux verkneukelt hij zich over het classificatiesysteem dat sinds 1855 bepaalt of een château als [premier] (of [deuxième, troisième]…) grand cru is aangemerkt. Ook als het inmiddels tien keer groter is geworden, de oogst vijf keer hoger is, de blends anders zijn samengesteld. Voor een Amerikaan zijn dit soort in marmer gehakte stelsels onbestaanbaar. Fransen, ‘met hun aristocratische erfenis, hun ervaring en traditie, benaderen wijn op een andere manier’, concludeert hij droogjes. Maar voor koppige makers heeft hij een zwak. In dezelfde streek stuit hij op een vrouwelijke wijnmaker, toen nog schaarser dan nu, met een kelder vol apparatuur van rond de vorige eeuwwisseling: die heeft z’n dienst bewezen, dus waarom veranderen?
Deze weduwe is ook een voorbode voor de veranderingen die het platteland van Frankrijk zullen kleuren: meer corporate beslissingen, schaalvergroting en bemoeienissen van aandeelhouders. Haar zoons, Parijse zakenlieden, zijn minder in haar wijn geïnteresseerd dan in het geld dat het domein kan opleveren.
Tussen melancholie en verwondering
En zo is Lynch eind jaren tachtig, al reizend, getuige van opkomende fenomenen die we van hedendaags Frankrijk kennen. In de Languedoc ontmoet hij een maker die de ambitie heeft om, zonder een deftige appellation, in een regio die tot dan bekendstond om goedkope bistrowijntjes, topwijnen te maken. Notabene van cabernet sauvignon, een druif die traditioneel helemaal niet voorkomt in dit diepe zuiden. Hoe zal dit uitpakken, vraagt Lynch zich af. Wij weten het nu. De wijnen van Mas de Daumas Gassac mogen de bescheiden aanduiding ‘vin de pays’ hebben, in de tussenliggende jaren zijn ze uitgegroeid tot een begrip: ze worden wel de grand cru van de Languedoc genoemd. De hele regio Languedoc is nu de spannendste wijnstreek van het land.
Als lezer reis je mee, voortdurend schakelend tussen toen en nu, tussen melancholie en verwondering. Lynch doet hetzelfde in de epiloog, in de heruitgave toegevoegd: hoe had hij kunnen voorzien dat natuurwijn – doorgaans ongefilterd en zonder toevoeging van sulfiet – zo’n rage zou worden, vooral in zijn eigen land.
Lynch liet Amerikanen kennismaken met minder bekende wijnen en druiven. Andersom confronteerde hij Fransen met zijn nuchtere buitenstaandersblik en een ver, overzees publiek dat recent wijn was gaan drinken. Dat die werelden dichter bij elkaar zijn gekomen, komt mede door nieuwsgierige ondernemers als Kermit Lynch.
En toch. Er is ook veel níet veranderd. Ook nu kun je in Frankrijk nog altijd terechtkomen bij wijnmakers die in donkere, muffe kelders en onooglijke ontvangstruimtes goede wijnen schenken. Gelukkig maar.
Kermit Lynch’ ‘Adventures on the Wine Route: A Wine Buyer’s Tour of France’ is te koop bij o.a. The American Book Center en Amazon (€17,59).
Archief
Lidewij is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames.
www.terredesdames.com
Stress in de wijngaard
Iedereen heeft zijn eigen nachtmerries. Die van mij draaiden de afgelopen weken om een grote zwarte berg op mijn parking. De landbouwkundig ingenieur gelijk: voor de kwaliteit mijn wijngaarden zou het fantastisch zijn om een goede dosis ‘marc de raisin’ te verspreiden. Als de druiven geperst zijn gaan de schillen naar de distillerie die er een sterke drank van brouwt die ze hier simpelweg ‘marc’ noemen of met wat meer fantasie ‘Eau de vie’. Alleen de opa’s gaan nog langs om een paar lege flessen te laten vullen. Een geval van gemiste marketing natuurlijk – precies hetzelfde product met de naam ‘Grappa’ kan opeens wèl op een hip terras.
De schillen die na het distilleren overblijven zijn niet meteen interessant – er zijn grote machines voor nodig zijn om de boel regelmatig te keren en te laten composteren. Uiteindelijk blijft er weinig over en het is niet eenvoudig om aan marc van goede kwaliteit te komen. Na heel veel telefoontjes was er zestigduizend (!) kilo voor mij gereserveerd. Nu moest ik een bedrijf vinden dat het in de wijngaarden zou kunnen verspreiden.
Monsieur Cot, de man met de landbouwmachines uit het dorp, kwam uit beleefdheid langs. Hij was duidelijk: mijn wijngaarden met antieke stenen muurtjes en bossages mogen dan wel ecologisch en zelfs pittoresk zijn; een man met een landbouwmachine houdt van rechte lijnen: grote percelen, ruim geplant, waar je lekker tot aan de horizon door kunt rijden. Ik belde uren met andere bedrijven waarin vooral het woord ‘tournière’, de ruimte om te keren, het einde van het gesprek inluidde. Uiteindelijk was er een bedrijf dat geen problemen zag. Niet breder dan twee meter geplant? Geen probleem. Kleine percelen? Gaat lukken. Tot drie keer toe stelde ik de man voor om even te komen kijken, maar dat woof hij zelfverzekerd weg. ‘Je connais mon métier’.
Er werd een enorme berg zwarte materie op de parking uitgestort met de mededeling dat ik het zo snel mogelijk moest verwerken. ‘Als er regen op komt gaat het klonteren’. Ik zei trots dat het de volgende dag nog verspreid al zou worden, maar helaas: het bedrijf kwam niet opdagen en bleek opeens de hele week verhinderd. Dat weekend vielen er zware stortregens.
Pas twee weken later verschenen ze, precies de ochtend waarop ik de assemblage voor de nieuwe wijnen zou maken. Na een beetje sympathieke peptalk liet ik de mannen hun ding doen en stortte me, met mijn oenologe, op het proeven en ruiken van de blends. Nog geen half uur later klopte mijn werkman, Jean-François in paniek op het raam: ‘ze zijn gewoon weg gegaan!’ Woedend belde ik de baas, die niet verder kwam dan het woord ‘tournière’.
Nu begonnen mijn zwarte dromen, waarin ik met een klein kruiwagentje voor de enorme berg stond. Na uren schepen en op- en neer sjouwen tussen de wijngaarden was de berg nog net zo hoog. Die ochtend belde ik Monsieur Cot. Zuchtend kwam hij aan, zette zijn handen in zijn zij en keek me aan. ‘Bon, on ne vas pas vous laisser tomber’. We laten u niet zitten. Meteen de volgende dag kwam hij met een enorme bulldozer, gevolgd door zijn zoon in een tractor met een mest-machine. Het duurde lang, het was niet makkelijk, maar alle wijngaarden zijn gedaan. En de berg is helemaal weg. Achttien jaar nu dat ik hier woon en ik weet dat ik geluk heb: ze laten me echt niet vallen.
Archief
Isabelle Flipse is intermediar voor Franse juridische zaken. www.kantoorflipse.nl
In de voorgaande episodes over een enorm gecompliceerde Franse erfenis (u leest ze terug op mijn website) voerde ik u onder meer langs:
• de nooit geformaliseerde splitsing van een ooit gezamenlijk aangekocht perceel; de bron van alle problemen
• de avonturen rond het opnieuw in kaart brengen van de perceelgrenzen
• het probleem dat er gaandeweg steeds meer belanghebbenden betrokken raken
Het dossier loopt inmiddels ruim een jaar maar we moeten dóór. Dat de waarde van ‘ons perceel’ in de miljoenen loopt maakt gelukkig iets goed. Met een mix van tegen- en realiteitszin accepteert de vruchtgebruikster dat zij voorlopig weer voor de kosten zal moeten opdraaien. Hoewel tussen haar en mijn cliënten, de bloot-eigenaars, bepaald geen warme band bestaat beseffen allen dat het goed afronden van de zaak in ieders belang is.
Voordat we notaris en landmeter vragen de splitsing te formaliseren, ondernemen we nog eenmaal een poging om de situatie eenvoudiger te maken. Het overnemen van ‘aandeel B’ door mijn cliënten zal daaraan bijdragen. Het verlost B van een probleem (zie episode 4) en is zeker interessant voor mijn cliënten. ‘Perceel B’ vormt nu immers een enclave en die zal na splitsing bereikbaar moeten zijn vanaf de openbare weg. Alleen het mooie perceel van mijn cliënten biedt mogelijkheid voor de aanleg van een voldoende breed pad. Geen fijn vooruitzicht, temeer omdat perceel B voor een derde sowieso niet interessant is. Het biedt geen uitzicht en is maar matig bebouwbaar. Wie zich een villa aan de Côte kan permitteren zal zeker niet deze kavel kiezen. Een kind kan dus zien dat ook de B’s belang hebben bij een redelijke deal, en wij beseffen dat buurmans erf maar eens te koop komt.
Het begrip redelijk blijkt rekbaar. Na lang aarzelen noemt B een prijs die onderhandelen bij voorbaat zinloos maakt. De reden van het bedrag wordt na wat juridisch graafwerk duidelijk. Na afwikkeling van zijn faillissement ging Meneer B een nieuw zakelijk avontuur aan, waartoe hij veel geld leende. Als zekerheid laat hij hypotheek vestigen op ‘zijn’ Franse perceel. Onmogelijk denkt u? Hoe kun je hypotheek vestigen zonder medewerking van de mede-eigenaars (noch van de ex-echtgenote)? En toch is het gebeurd. Procederen ligt voor de hand maar zelfs al zou de hypotheek na een kostbare procedure zou worden vernietigd, dan is B’s schuld nog niet verdwenen. En met een tweede faillissement is ons belang evenmin gediend. We besluiten ons niet langer bezig te houden met zaken waarop we geen invloed hebben en rollen de mouwen op voor de volgende uitdagingen. Want die komen eraan!..
Archief Isabelle
Isabelle Flipse is intermediar voor Franse juridische zaken.
www.kantoorflipse.nl
Dit is deel twee over de afwikkeling van niet-alledaagse erfenissen. Deel één las u in de nazomereditie van dit blad en vindt u op mijn website. We stelden vast dat meneer A de vier hectare met ‘vu mer’ kocht samen met twee buren, maar dat de kadastrale verdeling nooit werd geformaliseerd. De drie zijn dus onverdeeld eigenaar (en indivision). Dat is lastig, nu bij verkoop van een aandeel in een onverdeeldheid in beginsel alle eigenaars moeten meewerken. Dat A veruit het grootste deel van de grond betaalde maakt daarbij niet uit. Eén van de twee mede-eigenaars blijkt te zijn overleden, terwijl de ander gescheiden is, en failliet. Diens ex-echtgenote heeft nog een belang in de eigendom. Daarnaast blijkt de overleden mede-eigenaar maar liefst zeven erfgenamen te hebben, met wie allemaal contact zal moeten worden gezocht. Nu maar hopen dat zij ‘on speaking terms’ zijn en dezelfde ideeën hebben over het landje van hun grootvader.
Parallel onderzoeken we een alternatief: om de vereiste medewerking bij verkoop van de onverdeelde eigendom te omzeilen, zou de splitsing alsnog geformaliseerd kunnen worden. Immers, is het totaal eenmaal gesplitst zoals bedoeld in 1985, kan ieder met zijn (deel)perceel doen wat hij wil. Maar ook hier doemen al gauw nieuwe complicaties op: het landmeetkundig bureau heeft het dossier na 20 jaar vernietigd. Het hele grondstuk zal dus opnieuw moeten worden ingemeten. Daarnaast beslaat de 2½ hectare van A twee gedeelten, waarvan het ene zodanig gesitueerd is dat het enkel via andermans deel toegankelijk zal zijn. Bij splitsing moet dus sowieso een recht van overpad worden gevestigd, wat uiteraard ook medewerking van die mede-eigenaar vergt. Volgt u het nog? Geeft niet, maar wordt nog veel ingewikkelder.
Hoewel formalisering van de splitsing dus vooralsnog geen soelaas biedt, besluiten we om de landmeter er toch vast bij te roepen. Mijn cliënten willen nu ook weten welke delen hun (groot)vader precies beoogde te verkrijgen. Daarnaast zullen we, in welke vorm er ook verkocht wordt, aan een koper exact moeten kunnen tonen wat hij koopt. Het verrast niet dat de géomètre-expert van toen niet meer bij het bureau werkzaam is maar zijn opvolgers hebben zin in deze uitdagende klus. We spreken af om eerst de situatie ter plaatse te beoordelen. We trekken oude jeans en onze bergschoenen aan en gaan het veld in. En ook dat wordt een avontuur. Wordt vervolgd…
Archief Isabelle
Lidewij is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames.
www.terredesdames.com
Aan het einde van de oogst zie ik een stoffige Renault de laan met cipressen oprijden. Niet veel later komt de berijder aangeslenterd; Monsieur Loubet, het hoofd van de jachtvereniging. Na een paar beleefde vragen over mijn druiven komt hij op wat hem werkelijk interesseert: ‘wanneer verwacht ik klaar te zijn ?’
Het hele dorp zit er hijgerig op te wachten: de jacht mag pas worden geopend als er geen plukkers meer in de wijngaarden zijn. Helaas oogst ik alles met de hand.
De dag dat de jacht begint lijkt het wel oorlog : knallen, lawaai en ongecoördineerd rondlopende mannen met oranje petjes. Het idee om te gaan fietsen zetten we maar even opzij. Zelfs een stuk lopen lijkt te gevaarlijk. Ik denk aan een paar jaar geleden toen ik met twee bleke Engelse toeristen voor de kelder stond te proeven. In de wijngaard stond een verdwaasd vrouwtjes-zwijn en in een rechte lijn daarachter een groepje mannen in camouflage-pakken. De grootste wees zijn geweer naar het zwijn en dus naar mij. Ik geloof dat ik vooral kwaad was dat ze zo dicht bij mijn huis waren. ‘Zijn jullie gek geworden ?’ riep ik ‘naar beneden met die geweren!’. Het wilde zwijn schrok van mijn stem en rende langs de kelder de natuur in. Nu zag ik wie de jager was: de dikke slager van de Super U. Volgens de meisjes heeft hij scalpjes van konijnen in zijn vensterbank, wat ik direct geloof. Een woedende blik uit zijn door adrenaline vertroebelde ogen toen hij langs me liep. De andere jagers waren meer beschaamd; ze wisten ook wel dat ze niet zo dichtbij mochten komen.
Maar natuurlijk is dit niets vergeleken bij een andere Franse traditie: La chasse à Courre. Mannen in knalrode ruitersjasjes, die te paard, omringd door een troep honden, urenlang een hert achtervolgen. Op een filmpje dat Marijn me stuurt zie je een uitgeput hert zich door een dorp voortslepen om uiteindelijk in de keuken van een bejaard echtpaar te worden gedood met een zwaard. Het is bijna niet te geloven dat dit mag in Frankrijk, maar het mag. Nog steeds. Dat weekend ga ik rennen met Marijn. Zonder problemen stuift ze het steile pad op dat tussen de pijnbomen en wijngaarden de berg opgaat. Ik besluit dit stuk maar even lopend te doen. Opeens zie ik een man met een oranje pet en een geweer in zijn hand. ‘Geen zorgen, we hebben u gezien!’ roept hij. Een stukje verder staan twee van zijn vrienden, hun geweer beleefd open geknakt. ‘Uw dochter is wel wat sneller dan u!’ roepen ze lachend. Ik lach terug, herken ze, stop even voor een praatje. ‘Zo vind ik de jacht niet erg’, zegt Marijn, die vegetarisch is ‘Beter dan vlees eten uit de bio-industrie’. Ik weet dat ze gelijk heeft, maar ik vind het moeilijk. ‘We houden geen dier meer over’, zeg ik, ‘ik zie nooit wat’. Als we terug zijn op het domein steken we door via de olijfboomgaard. Ik zie een kleine kuil omgewoelde aarde. Ietsje verderop weer één. Nog twee, drie naast elkaar. Het is bijna brutaal hoe de wilde zwijnen het me laten zien: ze zijn er wel degelijk.
Frank Renout is correspondent voor verschillende Nederlandse en buitenlandse media in Frankrijk, waaronder het ‘NOS Journaal’ en het AD. En hij is onze columnist.
Ik hield al van lekker eten, maar in Frankrijk heb ik geléérd om lekker te eten. Ik durf wel te zeggen dat wonen in Frankrijk een culinaire ontdekkingstocht is.
In de Luberon liep ik met geiten de bergen in om daarna, weer terug beneden, door de boer uitgelegd te krijgen hoe hij drie soorten geitenkaas maakte. Vakmanschap. In Parijs vertelde een top-sommelier me waarom hij bij ons hoofdgerecht een volstrekt onbekende wijn koos zónder AOC-keurmerk. Lef.
Maar de ontdekkingsreis begon thuis.
Onze buren – gepensioneerde boeren – hadden vroeger een aardbeienveld. Vanuit ons raam keken we er zo op uit. De aardbeien verkochten ze hoogstpersoonlijk aan restaurants in de omgeving. In ónze tuin staat een eeuwenoude acaciaboom. De buurvrouw vertelde – toen wij er nog niet woonden en ons huis leegstond – dat haar hele familie elk voorjaar op kousenvoeten onze tuin insloop en daar de bloemen van die boom plukte. “Daar vieren we altijd het begin van het voorjaar mee’’, zei ze. “Van de bloemen bakken we beignets en die eten we met de hele familie op.’’
Ze bedoelde natuurlijk: hoe moet dat, nu het huis door jullie bewoond wordt?
U snapt het. Elk voorjaar rukken wij nu uit met een ladder, plukken de bloemen, soms ook samen met de buren, en verdelen we de buit. In ruil kregen we van de buurvrouw haar beignetrecept.
De zondagslunch dan. Vrienden gebruikten de langdurige aangename meer-gangen-zit al snel om Bretonse bevrijdingsliederen in te zetten, een vriend trok er een zelfgemaakte fles likeur bij open. Hij hing daarvoor lege flessen in de boom, om piepkleine babyperen heen. Peer en fles worden later samen geplukt. Daar gaat de alcohol in en overheen. En bij de zondagslunch mogen wij dan meegenieten.
Restaurants zijn als een tweede huis voor veel Fransen. Als journalist mag je ook weleens in de keuken kijken en de kok het hemd van het lijf vragen. Een chef in een hotel in Parijs schotelde ons de allerlekkerste aubergine voor. Hij vertelde waar die vandaan kwam: van een boerderij aan de rand van de hoofdstad, onder de spreekwoordelijke rook van zakenwijk La Défense. Niet de plek waar je een groenten-walhalla verwacht, maar we gingen erheen en waren verkocht.
Om eerlijk te zijn, maakten koks me altijd een beetje achterdochtig. Ik vond het allemaal vaak te veel ego, poeha en vloeibare stikstof. Maar dat vooroordeel sneuvelde, nota bene dankzij ontmoetingen met de twee grootsten der groten.
Jaren geleden ontmoette ik Paul Bocuse, met de getatoeëerde haan op z’n bovenarm. Hij nam me niet alleen mee naar zijn sterrenrestaurant maar ook naar de broodjeszaak die hij net had geopend in Lyon. Bocuse – destijds drie Michelin-sterren – ontnuchterde al mijn Franse culinaire visioenen en vooroordelen met de opmerking dat ‘goedkoop niet slecht hoeft te zijn’. Zijn fastfoodrecept: betaalbare kwaliteitsbroodjes met kip of gerookte zalm. Studenten en bouwvakkers liepen er in en uit. De keten van brasserieën van Bocuse in Lyon, met een driegangendiner voor rond de 33 euro, zit niet voor niets elke avond vol.
Alain Ducasse is natuurlijk de erfgenaam van Bocuse. Maar dan degene die er als eerste topkok ter wereld in slaagde om een mondiaal culinair imperium op te zetten. Ducasse werd een merknaam met sterren en restaurants in Las Vegas tot Singapore, koksscholen en kookboeken (via ‘Uitgeverij Ducasse’), hotels en chocoladewinkels, een bootrestaurant en zelfs een culinair adviesbureau.
En toch. Ik at eens met hem in Parijs in zijn visrestaurant Rech en daar vertelde hij over de drie ingrediënten voor een goed gerecht: eerlijke kwaliteitsproducten, een simpele bereiding, en authentieke geuren en smaken. Natuurlijk mag de maaltijd worden opgemaakt als een kunstwerk, mag het tafelkleed chic ogen, en worden soms zijden handschoentjes aangetrokken om de kaas aan te snijden, maar de asperges en de griet die we er aten waren verfijnd in al hun eenvoud.
Niks ego of poeha.
Archief
Remke de Lange is journalist, vinoloog, wijndocent en sommelier. In Australië en Zuid-Afrika maakte ze zelf wijn: Rem’s Row.
Chardonnay, cabernet sauvignon: geweldige druiven die Franse wijn wereldberoemd hebben gemaakt. Frankrijk heeft ook minder bekende druiven die, vaak zonder veel aandacht of eer, een bijdrage leveren aan de wijncultuur.
Sommige druiven zijn zulke makkelijke reizigers dat ze inmiddels op alle wijncontinenten staan aangeplant. Leuk voor wijnmakers die een groot publiek zoeken, maar de mondialisering van de wijnwereld in de laatste decennia heeft ook veel wijn opgeleverd die van overal en nergens zou kunnen komen. Het leuke is: er zijn veel druivenrassen die echt alleen op specifieke plekken voorkomen. Ook in Frankrijk kun je nog van alles ontdekken. Laten we een reisje maken langs de werkpaardjes onder de Franse druiven, van noord naar zuid.
Niet sexy
Zoeken in Champagne pinot noir en chardonnay de schijnwerpers op, de derde druif komt er vaak bekaaid vanaf. Dat terwijl meunier meestal ook in de fles zit. Champagne is in veel gevallen een blend van de drie, en allemaal hebben ze zo hun kracht. Chardonnay zorgt voor finesse, elegantie en frisheid en pinot noir voor kracht en structuur. En meunier, de andere blauwe druif? Dat is de meest vlezige van de drie, de druif die vulling levert. Misschien geen sexy taakje, maar grote merken als Krug, Billecart Salmon, Bollinger kunnen niet zonder meunier. Gelukkig zijn er makers die de druif juist omarmen en champagnes maken van louter meunier. Komt ie toch nog tot z’n recht. De Champagnestreek heeft meer buitenbeentjes. Druiven als arbane en petit meslier staan hier en daar in de regio aangeplant en mogen mee in een blend. Meer en meer makers hebben oog voor juist deze druiven, die je elders niet zult tegenkomen.
De Loire streek wordt geroemd om z’n fijne frisse wijnen van sauvignon blanc, zoals Menetou Salon en Touraine. Chenin blanc en cabernet franc zullen veel mensen ook kennen, maar melon de bourgogne? Het is de druif die in het meest westelijke deel, waar de rivier bij Nantes uitmondt in de Atlantische oceaan, een lekkere wijn oplevert: Muscadet de Sevre et Maine. Licht, iets ziltig, met fijne bittertjes: een weinig pretentieuze wijn die mooi samengaat met wat je daar uit zee haalt. Wijnmakers houden tijdens de vatrijping de gistresten in de wijn en roeren die regelmatig om: zo wordt de frisse wijn iets ronder en voller. Op het etiket zie je dan ook ‘sur lie’ staan. Jura en Savoie zijn vreemde eenden in de vijver van Franse druivenrassen: er staan bijna alleen maar lokale druiven aangeplant. De witte savagnin en jacquère en de blauwe trousseau en mondeuse hebben het prima naar hun zin in de regio’s tegen en in de Franse Alpen, maar daarbuiten tref je ze nauwelijks aan.
De diva’s van Bordeaux
Cabernet sauvigon en merlot zijn het gouden koppel van Bordeaux. Heeft Cabernet meer tannines en kracht, merlot is wat ronder en sappiger: ze vullen elkaar perfect aan in ‘s werelds beroemdste rode wijn. Kenners onderscheiden graag de afkomst van de wijn: rechter- of linkeroever van de Gironne, die door het gebied stroomt? Traditioneel staat rechts meer merlot en is bijvoorbeeld St Emilion wat toegankelijker dan linkeroever Pauillac, een wat stuursere wijn met veel cabernet sauvignon. In de praktijk worden beide diva’s vaak stilletjes ondersteund door cabernet franc, malbec en petit verdot. De laatste is een bescheiden druif die in Frankrijk altijd wordt ingezet als assemblage partner: een wijn van louter petit verdot is een zeldzaamheid. Dat terwijl ie met z’n tannines en kruidigheid veel moois extra geeft aan Bordeaux wijnen. De Rhône vallei wordt verdeeld in noord en zuid. In de noordelijker, steilere wijngaarden langs de rivier staat veel syrah, in het warmere, opener zuiden is grenache de smaakbepaler van de rode blends. Aan de witte kant komen we leuke verrassingen tegen: witte Rhône wijnen zijn blends van druiven die typisch zijn voor deze streek en, behalve viognier, buiten de vallei weinig voorkomen: grenache blanc, marsanne en roussanne. Samen leveren ze geweldige fruitig-zwoele wijnen op.
Tradities in het zuiden
De Provence kennen we vooral van rosé, vaak gemaakt van grenache, syrah en cinsault. Een minder bekende naam is tibouren, terwijl ie vaak een bijdrage levert aan de lichtroze gekleurde wijnen. Slechts heel af en toe mag ie in z’n eentje rode wijn worden. Languedoc Roussillon is een grote regio waar je in de wijngaarden van alles en nog wat tegenkomt. Alleen in het subgebiedje Limoux, bij Carcassonne, tref je mauzac aan, een witte druif die samen met chardonnay wordt gebruikt voor de lokale mousserende wijn: Blanquette de Limoux. In het oosten van het gebied, aan de Middellandse Zee-kust, vind je een ander eigenaardig druifje: picpoul. Rond de gemeente Pinet wordt er een heerlijk frisse, lichte witte wijn van gemaakt. Picpoul de Pinet verkeert graag in gezelschap van een schelpdiertje of gegrild visje.
De Sud-Ouest, het gebied ten zuiden van Bordeaux richting de Pyreneëen, wemelt van de minder bekende druiven. Het is een gebied waar de tijd minder snel lijkt te gaan dan elders en tradities diep verankerd zijn in de wijn- en eetcultuur. Gelukkig maar, want men maakt er stevige rode wijnen van de donkere, tanninerijk tannat en sappige, droge en zoete witte wijnen van gros manseng en petit manseng. Tradities kunnen mooie, heel eigen, wijnen opleveren.
Voor avontuur en exotisme naar de andere kant van de wereld? Niet nodig. Als wijnliefhebber kun je gewoon naar de Franse gebieden die je dacht te kennen.
Remke de Lange
Archief