Voor mij is de oogst het hoogtepunt van het jaar. De grote kans die je als wijnmaker maar één keer per jaar krijgt. Deze keer stonden alle lichten op groen: in het voorjaar was regen gevallen, de nachten waren koud geweest, de druiven hadden schitterend langzaam kunnen rijpen en geen enkele ziekte had vat op ze gehad.
Ik dacht ook de oplossing te hebben voor de pluk: in plaats van de jongeren uit het dorp die met een joint achter hun oor de druiven van de struiken rukken en jonge Marokkanen die alleen met grote tegenzin voor een vrouw werken, had ik nu mensen gevonden voor wie druiven plukken paste bij hun levensstijl. Mijn dochter Marijn had me links gestuurd naar websites als ‘Van Life’ en ‘Travailleurs en Camion’ – gemeenschappen van twintigers en dertigers die in verbouwde busjes de wereld rondreizen en agrarisch werk doen waar zich dat aandient. De idyllische foto’s van het domein die ik in de vroege zomer op internet plaatste, hadden meer mensen aangetrokken dan ik zou kunnen gebruiken, opvallend genoeg vooral Italianen. Ik vermoedde de succesformule in handen te hebben.
‘Reken erop vanaf eind augustus beschikbaar te zijn’, zei ik in onze mailwisseling, denkende aan de laatste twee oogsten, die al half september eindigden. Maar zoals ik al zei: dit was een uitzonderlijk jaar.
Mijn dochter Fiene had een maand vrij genomen voor de oogst. Op 20 augustus begonnen we enthousiast onze tour door de wijngaarden, maar al na een paar druiven keken we elkaar vragend aan. Die waren echt nog lang niet rijp.
Ondertussen bleken de Italianen al onderweg te zijn. ‘Wanneer kunnen we ons installeren?’ Dag na dag probeerde ik mensen af te houden, maar al snel stond mijn hele parking vol met witte busjes in alle gradaties van vintage. De jongens en meisjes die tevoorschijn kwamen bleken opvallend aardig. Ze waren blij met de grote picknicktafel die ik voor ze had gekocht, de warme douche en de flesjes wijn. Maar natuurlijk waren ze hier niet voor niets. Een dag wachten is een dag geen inkomen.
Toen de analyse van de druiven aangaf dat de grenache blanc technisch rijp was kon ik geen weerstand meer bieden; we begonnen. Maar zodra ik in het donker een paar druiven herproefde sloeg de twijfel toe. Ik liet een paar eerste kistjes op de sorteertafel legen en Fiene en ik wisten het zeker: hiermee zouden we nooit een uitzonderlijke wijn kunnen maken. De stress vloog me aan en we renden naar de wijngaard: ‘Sorry, maar we leggen alles stil.’
De feeststemming op de parking sloeg om in de zware druk van stil verwijt. ‘Andere domeinen plukken wel gewoon op een vaste datum.’ En inderdaad, wat hadden zij te maken met ons streven naar perfectie? “U doet het juist goed”, zei Jean-Louis, de oudste plukker die wel uit het dorp kwam en al snel mijn rots in de branding werd. Ik vond werk voor de Italianen bij andere wijnboeren, maar uiteindelijk moesten ze een voor een door naar de Bourgogne.
Als noodoplossing werden nu via Jean-Louis en Loïc vage kennissen opgetrommeld. Aardige mensen uit de omgeving die als één blok achter ons stonden en het opvallend goed met elkaar konden vinden. ‘Reken op mij voor volgend jaar’, zei de een na de ander na afloop van het oogstfeest. Een jaar is nog ver weg, ik weet het, maar voor nu durf ik even te dromen… Zou ik eindelijk mijn team hebben gevonden?
Archief
Zelfs als je denkt dat je in het paradijs woont is het goed om af en toe van omgeving te veranderen. Met als bijkomende reden dat juist zo’n paradijsje flink wat onderhoud vraagt: het is een groot huis met idem zwembad en tuin. Daarbij verzin ik steeds nieuwe projecten. Nu mijn drie dochters uit huis zijn ben ik pas echt losgeslagen: niemand bleek nog te hechten aan zijn rommelige kinderkamer, en beetje bij beetje verandert elk vertrek in een gastenverblijf met eigen badkamer. Natuurlijk kan ik dat als wijnmaker nooit allemaal betalen en daarom verhuur ik het huis iedere zomer een paar weken. Meestal is dat een plezier; mensen genieten van de plek en het doet me goed het domein door hun ogen te zien.
Deze zomer had ik opeens een ontevreden Deense mevrouw in mijn huiskamer. Terwijl ze haar zonnebril op hield vroeg ze waarom de luiken dicht waren. “Het is twaalf uur! De zon staat erop!” zei ik lachend. Dat leek haar geen argument. “Unacceptable”, zei ze. Haar man had ondertussen geconstateerd dat het bij het zwembad te warm was en dat er nog een paar wespen waren ook. “I can’t stay here”, zei de vrouw. Zonder een woord te zeggen draaide ze zich om en liep de deur uit, ongetwijfeld op zoek naar een hotel met airconditioning en schuifpuien. Gelukkig bleven hun vrienden achter, alhoewel waarschijnlijk stikkend van de hitte omdat alle luiken de hele dag open bleven.
Ondertussen ging ik met mijn Franse vriend naar Noirmoutier, waar zijn familie een huis heeft. Op het schiereiland aan de Atlantische kust kun je alles op de fiets doen, een plezier dat me deed denken aan mijn jaren in Nederland. Ook het weer deed me daaraan denken. Hoewel het begin augustus was, gleden de dagen voorbij zonder echte warmte. De avonden waren zo koud dat mijn jurken ongedragen in de kast bleven hangen. Op de schaarse momenten dat de zon
scheen haastte iedereen zich naar het strand om in de volle zon te gaan liggen terwijl ik onder een boom bleef zitten.
Pas toen ik weer terug was op het domein realiseerde ik me hoe twintig jaar in het zuiden me hebben veranderd. Ik hou van de warmte, maar ga nooit meer in de volle zon. Ik vind het een plezier om het huis, met zijn dikke, eeuwenoude muren, de koelte vast te laten houden door op het juiste moment de luiken te sluiten en ze ’s ochtends heel vroeg weer open te doen. Het is heerlijk om de frisse ochtendlucht naar binnen te voelen glijden. De zwoele zomeravonden behoren voor mij tot de fijnste momenten in een leven.
Ik geloof dat mijn kinderen er net zo over denken. Mijn jongste dochter was acht maanden toen we naar het domein verhuisden. De laatste jaren studeerde ze in Londen en hoewel ze dapper doorzet beleeft ze altijd een emotioneel moment als het vliegtuig boven de wolken stijgt en ze eindelijk de zon weer ziet. Nu is ze een paar dagen op het domein. “Ga op een gastenkamer slapen lieverd,” zeg ik, “daar is airconditioning.” “Waarom?” zegt ze. “Het is zomer.” Het gezoem van een ventilator doet haar denken aan haar kindertijd en garandeert een fijne nacht.
Ik krijg een mail van de Deense vrouw met vragen over mijn tegelvloer en servies. Ik ben opgelucht dat ze in ieder geval het interieur heeft weten te waarderen. Maar voor volgend jaar adviseer ik haar Noirmoutier.
Archief
Bij de beslissing om een wijndomein te kopen hadden we over alles nagedacht: de regio, het vinden van een huis, de kwaliteit van de wijngaarden, het maken van de wijn. Tussen al die interessante onderwerpen was er één dat ons minder passioneerde: de verkoop.
Toen alles eenmaal draaide, bleek juist dat dat onderwerp het meest van mijn tijd zou vragen. Na elke botteling is het weer een schrik om de deuren van de hangar open te schuiven: al die honderden, duizenden flessen wijn. En één persoon die ze zou moeten verkopen: ik.
Gelukkig hadden we, voor Nederland, al vanaf dag één, de beste importeur denkbaar; Okhuysen in Haarlem. Maar voor alle andere landen ter wereld was er maar één manier om importeurs te leren kennen: op wijnbeurzen, waar je voor een vermogen een klein tafeltje kon huren om je wijn op uit te stallen. Het was een eenzame ervaring om vanaf daar naar de mensen te kijken die je in rap tempo voorbijliepen, op weg naar hun volgende afspraak.
Alles veranderde toen ik een telefoontje kreeg van Véronique, de eigenaresse van een groot wijndomein in Saint-Chinian. Zij was de vijfde generatie wijnmaakster, ik was een Nederlandse die hier eigenlijk niets te zoeken had. Toch was ik degene aan wie ze dacht voor haar groep vrouwelijk wijnmakers, de Vinifilles.
Nog geen week later moest ik mezelf presenteren aan een groep vrouwen die aan een U-vormige tafel in een kaal zaaltje zaten. De meesten waren net als ik begin veertig, ze keken me achterdochtig aan en ik begreep dat het contact niet vanzelf zou gaan.
Dat is nu twaalf jaar geleden.
Ik kan me nu niet meer voorstellen dat er een tijd was waarin ik mijn best moest doen om de naam en appellation van iedere vrouw te onthouden. Inmiddels ben ik overal geweest, borden volgend over afgelegen weggetjes naar wijndomeinen die verscholen in het land lagen. Of naar enorme maisons de maître, zoals dat van Véronique, dat vanbinnen nog hetzelfde was als honderd jaar geleden.
2021 was het jaar waarin ik mijn halve oogst verloor door de vorst. Ik stond huilend in mijn wijngaard toen ik de schade ontdekte. Diezelfde middag vond ik de andere Vinifilles in een chateau in Nîmes. We hebben te veel gedronken, op tafels gedanst – en konden er opeens weer tegen.
Nu is het voorjaar, de tijd van de wijnbeurzen. Ik ben net terug van een grote beurs in Montpellier. In plaats van alleen achter een tafeltje te staan deel ik nu een stand met de Vinifilles. In de gangpaden zie ik bekende gezichten, wijnmakers die ik ken sinds mijn begintijd en importeurs met wie ik vaak al jaren samenwerk. Het is een plezier om samen de nieuwe jaargang te proeven.
Op de laatste dag lunchen we aan een lange tafel met de wijnmaaksters uit andere delen van Frankrijk. Tussen de papieren bordjes op de picknicktafel staan uitstekende flessen uit de Elzas, Bordeaux en Provence. De zon schijnt, iedereen is blij elkaar te zien en ik denk aan het enorme contrast met de vrouw die ooit zo eenzaam achter haar tafeltje stond.
.text-blocks id=”49392″ slug=”archief-lidewij-van-wilgen”]
“Word je hier wel geaccepteerd als Nederlander?” is een vraag die me regelmatig gesteld wordt. Een terechte vraag, want inderdaad, waarom zou de Franse bevolking blij zijn met een Nederlandse vrouw in hun midden?
De eerste twee jaar was hun strategie duidelijk: de meeste buitenlanders gaan toch weer weg, dus waarom zouden ze energie in me stoppen? Als mijn grote blonde man onze nieuwe Land Rover voor de bakker parkeerde, was de dissonantie bijna tastbaar. Toen de blonde man weg was en ik alleen met drie kleuters op het domein achterbleef, was er vooral verbazing. Waarom was die vrouw er nog?
Maar ik zat op de Landbouwschool in de klas bij hun zoons, ze zagen me in mijn wijngaard werken, de kinderen gingen naar school. En de jaren gingen voorbij.
Ik begon mensen te leren kennen, we maakten praatjes voor de Cave Coopérative of in de supermarkt. Het was gemoedelijk en prettig, maar tegelijkertijd werd als een feit vastgesteld dat we anders waren. Mijn persoonlijke vriendschappen sloot ik met moeders van de school van de meisjes, buiten het dorp.
Een paar jaar geleden ontmoette ik op een wijnbeurs een journaliste van de Franse nationale televisie, TF1. Ze wilde een reportage maken over vrouwen in de wijn en koos hiervoor een sommelière uit Parijs, een wijnmaakster uit de Bourgogne en zowaar ook mij, als exotische noot. Toen ik in het dorp had laten vallen dat er gefilmd zou worden, stonden er opeens twintig man gepassioneerd ballen te werpen op het anders verlaten petanque-terrein. De Parijse cameraman in zijn hippe kleertjes liep enthousiast naar een oude wijnboer: “Het mooiste domein van het dorp is overgenomen door een buitenlandse. Ik neem aan dat u tegen bent?” Even keek de wijnboer hem peinzend aan, om toen te zeggen: “Mais non. Elle est sympa.” Het was voor het eerst dat ik hoorde wat ze van me dachten – en ik voelde me geraakt.
Sinds een paar weken hoor ik pas echt bij de ‘inner circle’. Frederic, een jonge wijnboer, kwam speciaal naar het domein om te vragen of ik toe wil treden tot de raad van toezicht van de Credit Agricole. De directeur van de lokale bank belde om het verzoek te ondersteunen. “Uw mening interesseert ons.”
Gisteren was de jaarvergadering; de apotheose waarbij de leden van verschillende dorpen bijeenkomen in de hel verlichte salle des fêtes van Cébazan. De Crédit Agricole had uitgepakt; na de vergadering kwam er een traiteur binnen die in rap tempo plateaus met hapjes op een lang buffet zette. Ik had twee van mijn wijnen meegenomen. Toen ik ze opentrok zag ik verschillende wijnmakers zich uit hun gesprek losmaken om naar me toe te komen. Opeens stonden ze om me heen, serieus te proeven en me aan te kijken. “Bien fait”, werd er gemompeld. Ik proefde hun wijnen, we praatten over de vorst van 2021, de overdaad van 2015, de hittegolf van 2003 en opeens realiseerde ik het me: een gedeelde geschiedenis overstijgt alles.
Ik denk niet dat ik hier ooit nog weg ga.
.text-blocks id=”49392″ slug=”archief-lidewij-van-wilgen”]
“Mijn zus heeft een vriendin, Mathilde, die precies zo is als jij”, zegt een vriend uit Parijs. “Oh ja?” zeg ik, alvast een beetje sceptisch. Het verhaal dat volgt bevestigt mijn vermoeden. Wat een heerlijke week had de zus op het wijndomein gehad. ‘s Ochtens met een groep Parijse vrienden een beetje druiven plukken, Mathilde die heerlijke lunches en diners maakt, het genot van de warme nazomer onder de Provençaalse zon; het zwembad nog net op de juiste temperatuur.
“Dat klinkt fantastisch ja,” hap ik toe, “maar ik zie niet helemaal de vergelijking met mij. Mathilde lijkt me niet degene die de wijn maakt?”
Inderdaad nee, ze heeft een maître de chai, een wijnmaker, die het werk in de kelder doet. “En heeft ze met zo veel gasten tijd om zich met de druiven bezig te houden?” Nee, de hele productiekant doet de regisseur, de man die ook de wijngaarden beheert. “Ah oui, je vois”, zeg ik neutraal, terwijl in mijn hoofd die hele Mathilde al is afgekaart als iemand die dus absoluut geen vigneronne is.
Natuurlijk ben ik dat zelf wel. Ik begon mijn opleiding als wijnmaker toen ik nog niet zo lang uit Nederland weg was. Na mijn verwende carrière in de reclame had ik vrij extreme ideeën over het natuurleven dat ik hier zou gaan leiden. In de zomer stond ik vanaf zes uur ’s ochtends plantjes op te binden of overtallige scheuten weg te halen. Ieder jaar zag ik het resultaat van mijn ingrepen en begon ik mijn wijngaarden beter te begrijpen. Maar met de tijd drong er ook iets anders tot me door: het is leuk om de hele dag in het veld te zijn, maar iemand moet de wijn verkopen. En wie kon dat anders zijn dan ikzelf? Inmiddels heb ik seizoenarbeiders voor de wijngaarden. Beginners zie ik vaak denken dat ze die grote blonde vrouw wel in hun zak kunnen steken. Maar zodra ik ze aanspreek op technische details is dat over. We spreken dezelfde taal.
In de wijnkelder is het anders. Mijn werkman, Jean-François, had zijn eigen wijngaarden voordat hij bij mij werkte. De druiven gingen naar de cave coopérative, waar de wijn gemaakt werd. Toen ik hem leerde kennen had hij nog nooit een vinificatie gedaan, en beetje bij beetje heb ik hem alles moeten leren. Het maakt dat ik per definitie de eindverantwoordelijke ben, en ik vind het ook een plezier om zelf de druiven uit te zoeken, te proeven en beslissingen te nemen over het wijnmaken. Natuurlijk zijn de bakken druiven zwaar en is het heftig om met slangen te zeulen, maar het is mijn wijn en ik vind het normaal om dat zelf te doen.
Vandaag kwam mijn Nederlandse importeur, Xavier van Okhuysen, langs om de oogst te filmen. Vijf gasten, veel actie, en voor ze weggingen een uitgebreide lunch in de schaduw oor het huis. In de kelder legde ik twee jongens uit hoe ze een wijn moesten overpompen en ze begrepen het meteen. Jean-François was er om te controleren, met een gerust gevoel liep ik naar het huis en schoof aan tafel. Midden in de oogst en daar zat ik: aardige mensen, lekker eten en een goed glas wijn. Die Mathilde heeft het heel goed begrepen eigenlijk.
Archief
Dat mijn kinderen Franser zijn dan ik wist ik al toen we hier pas een jaar woonden.
Mijn oudste dochter Marijn, toen zes jaar oud, had vanaf onze aankomst in april tot aan de zomervakantie niet durven praten in deze nieuwe taal. Op de kleuterschool werd al snel aangenomen dat ze dat ook niet kon. Bij de bakker hoorde ik twee dames fluisteren over la fille handicapée terwijl ze met een treurige glimlach haar kant op keken. Ik wist nog niet hoe te vertellen dat haar mondje thuis niet stil stond. Pas na de schoolvakantie durfde Marijn op school een ingestudeerd gedichtje voor te dragen. Het meisje naast haar had tranen in haar ogen: “een wonder!” Ze had nog nooit haar stem gehoord.
Al snel praatten de meisjes onderling alleen nog Frans, destijds nog met een zwaar accent du midi. Bij diezelfde bakker was het nu een andere vrouw die me aansprak: “Wat goed dat u Franse kinderen heeft geadopteerd!”
Inmiddels zijn de meisjes groot en merk ik een verschil met andere Nederlanders die ik hier heb leren kennen. Vaak hadden de ouders een toeristische activiteit, waardoor de kinderen de hele zomer met Nederlandse vriendjes konden spelen. Door de jaren heen hoorden ze de verhalen over scholen waar je de leraar gewoon ‘Kees’ mocht noemen en om vier uur weer naar huis mocht. De volwassen gasten praatten over het Nederlandse studentenleven dat een stuk bruisender leek dan de strakke opleidingen in Frankrijk. Het is wellicht niet zo verbazingwekkend dat de meeste kinderen die hier zijn opgegroeid voor hun studie weer naar Nederland zijn gegaan.
Ondertussen zaten mijn dochters bij hun agrarische moeder en al werkte hun vader nog in Nederland, ze zagen hem vooral in het huis dat hij in Frankrijk had. “Ik praat net zo makkelijk Frans als Nederlands”, schreef Marijn aan haar vriendinnetje in Haarlem, drie jaar nadat we waren vertrokken. “Maar ik praat liever Frans, omdat ik nu in Frankrijk woon.” Ikzelf deed mijn best door uitsluitend Franse romans te lezen en iedere avond naar het Franse journaal te kijken, hoe slecht ik dat ook vond. Ik kreeg Franse vriendinnen en had jaren een relatie met een Franse man. Maar mijn accent bleef.
Twee van mijn dochters zijn in hetzelfde land gebleven, als is dat in Fiene’s geval achthonderd kilometer verderop, in Parijs. Naast geneeskunde studeerde ze aan de École Normale Supérieure, waar Sartre en De Beauvoir haar voorgingen. Veel Franser kan het niet worden. Lara ging, na twee jaar Sorbonne, naar de London Film School, waar ze tussen jongeren uit de hele wereld verblijft. Maar tot mijn grote verbazing zoekt ze andere Franse ‘expats’ op voor nostalgische discussies over hun boulanger.
Marijn, de oudste, met haar blonde haar schijnbaar het meest Nederlands, noemt zichzelf sudiste en zegt nooit meer uit onze regio weg te willen. En dat geldt ook voor mij. Ik kan in het Frans alles zeggen wat ik denk en voel, maar iedereen vraagt nog steeds waar ik vandaan kom. “Ne changez rien”, zeggen de Fransen. Het maakt je wie je bent.
Na twintig jaar denk ik dat dan maar moet accepteren.
Archief
Het heeft me destijds maanden, misschien wel jaren, gekost om aan het domein te wennen. Iedere ochtend, als ik de luiken opendeed, was het of de intensiteit van de stilte me in het gezicht sloeg. Hoe gespannen ik ook naar buiten staarde, er was niets anders dan het zachte geruis van de blaadjes, de vogels, de krekels in de zomer. Geen enkele kans dat er iemand voorbij zou komen naar wie ik mijn hand zou kunnen opsteken. Ik was begin dertig en niets in mij had nog de rust om me hier aan te passen.
Inmiddels zijn we twintig jaar verder. Ik schrijf dit stukje in de TGV tussen Parijs en Montpellier. Ik heb de afgelopen vier dagen doorgebracht met Fiene, mijn middelste dochter. Ze wilde graag dat ik er zou zijn voor de examens aan het einde van haar studie geneeskunde. Ik kwam zaterdagavond aan, laat in de avond, nog net op tijd voor een restaurant ergens onderaan de Rue Mouffetard. De kleine tafeltjes stonden vlak op elkaar, we zaten naast jonge mensen die gepassioneerde gesprekken voerden, een heerlijke sfeer op deze zwoele zomeravond. Maar wel weer even wennen om zo hard te moeten praten om je verstaanbaar te maken. De volgende dag zwierven we door Parijs. Weinig steden zijn zo weids opgezet en geven een dusdanig gevoel van ruimte. Maar natuurlijk zijn er auto’s, en het is niet voor niets dat ik voor de lunch een tafeltje had gereserveerd op één van de kalmste plekken van de stad; de Jardin du Palais Royal. Wat een plezier om mensen naast ons over boeken te horen praten, te zien hoe goed iedereen is aangekleed. Toch wel iets anders dan het Café de la Paix in ons dorp. Op de kades van de Seine zaten- en lagen mensen te genieten van deze mooie dag. Er werd gelachen en gepraat; ik bedacht dat ik veel vaker in de stad zou willen zijn.
Fiene verdween de dagen daarna in het imposante, bijna communistische gebouw van de medicijnenfaculteit bij de boulevard Saint Germain. Ik vulde mijn dagen met kris-kras door de stad reizen, van een wijnhandelaar die ooit op het domein was geweest naar een restaurant dat met onze wijnen werkte. Ik wist niet dat het zeventiende arrondissement zo chique was, en ook niet dat het restaurant een Michelin-ster bleek te hebben. Ik werd met alle égards ontvangen, ze bleken nog een wijn te willen proeven die ik nu net niet bij me had; hup weer de métro in naar het appartement van Fien in het vijfde, weer terug naar het zeventiende – alles is makkelijk met de applicaties op je telefoon. Na drie dagen realiseerde ik me pas dat ik eigenlijk nooit zat, maar zonder te denken meeging in het ritme van de stad.
Opeens voelde ik het, een bijna fysieke heimwee naar het domein – de behoefte om op de eerste trein te springen en weer hier te zijn, op de plek waar ik deze laatste regels schrijf. Er is niemand, het is stil, ik kijk uit over het land dat hier rustig op me heeft liggen wachten. Er gebeurt niets. En ik kan me geen plek voorstellen waar ik liever zou zijn.
Archief
Toen we hier twintig jaar geleden kwamen wonen was er eigenlijk niets. Ja, een overweldigende natuur: garrigue, een wild stromende rivier met rotsen en kiezelstrandjes. Weids uitstrekkend land met wijngaarden en hier en daar een dorpje dat langzaam maar tevreden in elkaar zakte. Zelfs de meest nabije stad gleed zichtbaar, maar zonder weerstand, af naar de vergetelheid.
Voor mij was dit synoniem met mijn nieuwe leven. In één klap was alles wat neigde naar luxe of comfort van de aarde verdwenen. De interieurs van mooie restaurants, de steeds weer nieuwe meubels van mijn vrienden in Haarlem en Amsterdam, alles behoorde opeens tot een andere planeet. In de wijde omgeving was geen winkel te bekennen die me zou kunnen verleiden tot de minste aankoop. Een avond uit eten bracht ons naar restaurants met papieren tafelkleedjes en plastic stoelen. Ik begreep dat ik niet alleen van land was veranderd maar ook van levensstijl.
Dat kwam goed uit, want ik was van plan om de meest rustieke aller wijnboeren te worden. Als Nederlandse, maar ook als vrouw, was ik een absolute buitenstaander in dit nieuwe beroep. Op de landbouwschool zorgde ik er voor mijn fancy kleertjes uit Amsterdam in de kast te laten. Toen ik eenmaal zelf op het land en in de kelder werkte dacht ik nooit meer dan een spijkerbroek en een T-shirt nodig te hebben.
Inmiddels zijn we vele jaren verder. Ik weet nu dat je wijn niet alleen moet maken, maar ook moet zien te verkopen. Op wijnbeurzen verwacht niemand dat je in een oude spijkerbroek komt aanzetten. En in de Michelin-restaurants waar de wijnen op de kaart staan nog minder. Het was alsof de omgeving met me mee veranderde.
Gisteren postte ik op de Instagram-pagina van het domein een foto van een royaal zwembad in de tuin van een gerestaureerd kasteel. Een luxe vakantiebestemming, zeker, maar dan op nog geen twintig minuten van huis. Een kerstdiner en een overnachting met mijn associatie van vrouwelijke wijnmakers, een ochtend in de spa en ik was in een andere wereld. Tien jaar geleden stond deze plek langzaam in te zakken, nu kan iedereen ervan genieten. De volgende dag rij ik over smalle weggetjes naar de torens die ik al van ver boven de bomen zie uitsteken. Eigenaresse van het château Delphine, die ik leerde kennen via onze kinderen, is een binnenhuisarchitecte uit Parijs met een smaak waar die van mijn vrienden van destijds bij verbleekt. Haar immense 17de-eeuwse kasteel prijkt in de meest ambitieuze interieurbladen, maar hier ga ik gezellig met een paar vriendinnen yoga doen. Ook op een kwartiertje van het domein.
Ik zwaai net een paar Nederlandse mensen uit die wijn zijn komen kopen. “Vroeger gingen we altijd naar de Provence,” zeiden ze, “maar dit is nu onze favoriete regio. Het is zoveel ongerepter.” En ze hebben gelijk natuurlijk. Het is een plezier om al die historische gebouwen gerestaureerd te zien, die plotselinge luxe. Maar de grootste charme van de regio is en blijft dezelfde: haar weidse, overweldigende natuur.
Archief
“Ik geloof dat ik je nog nooit zo ontspannen heb gezien”, zei Olivier. We waren op een Grieks eiland dat ik had geselecteerd op de afwezigheid van een vliegveld en het feit dat je er zelfs met de boot niet direct Athene kon komen. Vanuit Athene hadden we bijna drie uur moeten rijden naar de enige ferry van die dag. Al snel bestond ons vaste ritme uit zwemmen, boeken lezen en in de taverna kiezen welk van de vijf gerechten op de kaart we die avond eens zouden nemen. Het bleek geen enkele moeite om daar mijn dagen mee te vullen.
Terug in Marseille stortten we ons op de drukke snelweg. Uiteindelijk kwamen we bij het kleine weggetje dat naar het domein leidt. We reden naar boven langs de syrah, die flink beschadigd was door de vorst van dit voorjaar, de alicante, de witte grenache. Ik voelde een eerste steek van onvervalste paniek. Al die wijngaarden! Zie ze daar liggen, wachtend op onderhoud, ingrepen en beslissingen die allemaal door mij genomen moeten worden. Het huis was schitterend vanbuiten, maar eenmaal binnen herinnerde ik me weer dat ik, vanwege de verhuur, alle los slingerende spullen op het laatste moment in een kast had gegooid. De stroom spullen die over me heen viel toen ik de deur opende, spoelde een groot deel van mijn vakantiegevoel weg. Het dieptepunt kwam de volgende dag in mijn [bureau]. Hoe kunnen er zo veel e-mails en brieven aan zo’n minibedrijf als dat van mij worden gestuurd? Zuchtend begon ik aan het eerste dossier van de zoveelste overheidsinstelling. Niet te geloven hoeveel papier er nodig is om een paar flessen wijn te maken.
Die avond was er een feest in het dorp waar alle lokale [vignerons] hun wijn zouden laten proeven. Als sfeervolle locatie was de nieuwe parking gekozen, waar de [mairie] lange tafels had neergezet. Toen Olivier en ik aankwamen stonden alle wijnmakers al achter een buffet met hun flessen. Florence van Château Coujan kwam met een brede lach op me af: “Had ik maar geweten dat je kwam dan had ik de plek naast me vrijgehouden!” Als vijfde generatie wijnmaker is ze verantwoordelijk voor het grote familiedomein aan de andere kant van het dorp. Ik realiseerde me dat ik haar al twintig jaar ken, dat ze mij al twintig jaar kent.
Een tafel verder stonden de mannen van de Cave Coopérative. “Hoe ziet het eruit jongens, gaan jullie al bijna oogsten?” Met gemak gleden we in een technische discussie over de staat van de wijngaarden en de gevolgen van de vorst. Het soort gesprek dat bijna als een ritueel voelt en daarom heel prettig is. Daar was Didier, die alle elektriciteit op het domein heeft geïnstalleerd; daar de burgemeester die in het zicht van het hele dorp mijn wijnen aan zijn tafel serveerde.
De volgende morgen was het tijd voor de eerste controle van de druiven. In het vroege ochtendlicht baadde de vallei in een zachte nevel. Ik stond op de heuvel, keek uit over het land en voelde hoe mijn hart een sprongetje maakte. Ja, het is een enorme verantwoordelijkheid, ja, het is veel werk. Maar er is geen plek ter wereld waar ik liever zou zijn.
Archief
“Lidewij, je hebt bezoek!” roept mijn man Olivier vanaf het terras. Na een lange dag in de wijnkelder sta ik eindelijk onder de douche. Ik gluur door het open raam naar beneden en zie een vertrouwde verschijning op het grint: compact, trots rechtop, handen in de zakken van een door de tijd gepatineerde bruine broek. Met een tevreden blik kijkt hij om zich heen. Monsieur Escande.
Toen ik in Murviel kwam wonen was hij al een man op leeftijd, inmiddels is hij 93. Maar dat lijkt geen verschil te maken. Nog steeds rijdt hij op zijn roestige rode tractor langs het huis. Eén van zijn wijngaarden ligt achter het domein en van tijd tot tijd vindt hij het nodig om die zelf te ploegen. In de winter komt hij iedere paar dagen een ochtendje snoeien, al laat hij de rest over aan een ingehuurde knecht. Monsieur Escande is een instituut. Iedereen in het dorp weet wie hij is en nog steeds heeft hij een groepje oudere mannen om zich heen met wie hij sinds de lagere school bevriend is.
Hij is degene die me leerde dat de vijgenbomen aan de noordzijde van de wijngaarden er niet voor niets staan. De wind komt vanaf het Noorden en juist in vijgenbomen zitten minuscule spinnetjes die over de wijngaard uitwaaien en de schadelijke insecten eten. Op mijn landbouwschool had ik alles over acariens utiles, nuttige spinnetjes, geleerd, maar deze theorie over vijgenbomen kenden ze niet. Zoals meer van de kennis van de ouderen langzaam maar zeker verloren gaat.
Monsieur Escande vertelt zonder met zijn ogen te knipperen dat hout niet goed brandt als het met ‘de verkeerde maan’ is gekapt. Voor hem is het geen theorie, maar een simpel feit. Zijn vader wist dat, zijn opa, maar met de industrialisatie van de landbouw is al dit soort kennis losgelaten. Inmiddels verdiep ik me, zoals veel andere biologische wijnboeren, in de biodynamie. Veel ‘nieuwe inzichten’ waarin met name de stand van de maan een rol speelt. Maar Monsieur Escande en zijn voorgangers wisten dat al lang.
De reden voor zijn bezoek vandaag is volkomen onverwacht: hij komt me een cadeau brengen. Een boek van zeshonderd pagina’s met als enige onderwerp Murviel les Béziers, het dorp waar we beiden wonen. Geschreven door een historica die hier is opgegroeid, maar met een uitgebreid dankwoord aan de trotse man die hier voor me staat. Een deel van de romeinse objecten is door hem eigenhandig opgegraven en van de middeleeuwse dorpskern weet hij alles. Als ik hem voorstel om te gaan zitten is hij niet meer te stuiten: hij vertelt over zijn kindertijd in een dorp boven Murviel. Er was geen elektriciteit of verwarming in de school, kinderen gingen er alleen heen als het niet te koud of te donker was. Een paar weken per jaar dus maar. En daarna waren er de wijngaarden.
Hij wordt bijna emotioneel als hij het heeft over het laatste paard waarmee hij gewerkt heeft. Zijn compagnon die de wijngaarden net zo goed kende als hijzelf. Maar begin jaren zestig kocht hij zijn eerste tractor. “Nu pas zie ik hoe triest het was,” zegt hij, “alle mannen dromden zich samen om de tractor te bewonderen. En mijn paard verdween in een aanhanger. Helemaal alleen.”
Ik zie het voor me en ben samen met hem in die andere tijd, zo kort geleden, maar zo ontzettend ver weg. Ik ben blij dat ik het door hem nog kan zien.
Archief
Lidewij is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames.
www.terredesdames.com
Stress in de wijngaard
Iedereen heeft zijn eigen nachtmerries. Die van mij draaiden de afgelopen weken om een grote zwarte berg op mijn parking. De landbouwkundig ingenieur gelijk: voor de kwaliteit mijn wijngaarden zou het fantastisch zijn om een goede dosis ‘marc de raisin’ te verspreiden. Als de druiven geperst zijn gaan de schillen naar de distillerie die er een sterke drank van brouwt die ze hier simpelweg ‘marc’ noemen of met wat meer fantasie ‘Eau de vie’. Alleen de opa’s gaan nog langs om een paar lege flessen te laten vullen. Een geval van gemiste marketing natuurlijk – precies hetzelfde product met de naam ‘Grappa’ kan opeens wèl op een hip terras.
De schillen die na het distilleren overblijven zijn niet meteen interessant – er zijn grote machines voor nodig zijn om de boel regelmatig te keren en te laten composteren. Uiteindelijk blijft er weinig over en het is niet eenvoudig om aan marc van goede kwaliteit te komen. Na heel veel telefoontjes was er zestigduizend (!) kilo voor mij gereserveerd. Nu moest ik een bedrijf vinden dat het in de wijngaarden zou kunnen verspreiden.
Monsieur Cot, de man met de landbouwmachines uit het dorp, kwam uit beleefdheid langs. Hij was duidelijk: mijn wijngaarden met antieke stenen muurtjes en bossages mogen dan wel ecologisch en zelfs pittoresk zijn; een man met een landbouwmachine houdt van rechte lijnen: grote percelen, ruim geplant, waar je lekker tot aan de horizon door kunt rijden. Ik belde uren met andere bedrijven waarin vooral het woord ‘tournière’, de ruimte om te keren, het einde van het gesprek inluidde. Uiteindelijk was er een bedrijf dat geen problemen zag. Niet breder dan twee meter geplant? Geen probleem. Kleine percelen? Gaat lukken. Tot drie keer toe stelde ik de man voor om even te komen kijken, maar dat woof hij zelfverzekerd weg. ‘Je connais mon métier’.
Er werd een enorme berg zwarte materie op de parking uitgestort met de mededeling dat ik het zo snel mogelijk moest verwerken. ‘Als er regen op komt gaat het klonteren’. Ik zei trots dat het de volgende dag nog verspreid al zou worden, maar helaas: het bedrijf kwam niet opdagen en bleek opeens de hele week verhinderd. Dat weekend vielen er zware stortregens.
Pas twee weken later verschenen ze, precies de ochtend waarop ik de assemblage voor de nieuwe wijnen zou maken. Na een beetje sympathieke peptalk liet ik de mannen hun ding doen en stortte me, met mijn oenologe, op het proeven en ruiken van de blends. Nog geen half uur later klopte mijn werkman, Jean-François in paniek op het raam: ‘ze zijn gewoon weg gegaan!’ Woedend belde ik de baas, die niet verder kwam dan het woord ‘tournière’.
Nu begonnen mijn zwarte dromen, waarin ik met een klein kruiwagentje voor de enorme berg stond. Na uren schepen en op- en neer sjouwen tussen de wijngaarden was de berg nog net zo hoog. Die ochtend belde ik Monsieur Cot. Zuchtend kwam hij aan, zette zijn handen in zijn zij en keek me aan. ‘Bon, on ne vas pas vous laisser tomber’. We laten u niet zitten. Meteen de volgende dag kwam hij met een enorme bulldozer, gevolgd door zijn zoon in een tractor met een mest-machine. Het duurde lang, het was niet makkelijk, maar alle wijngaarden zijn gedaan. En de berg is helemaal weg. Achttien jaar nu dat ik hier woon en ik weet dat ik geluk heb: ze laten me echt niet vallen.
Archief
Lidewij is wijnmaker in de Languedoc op haar domein Terre des Dames.
www.terredesdames.com
Aan het einde van de oogst zie ik een stoffige Renault de laan met cipressen oprijden. Niet veel later komt de berijder aangeslenterd; Monsieur Loubet, het hoofd van de jachtvereniging. Na een paar beleefde vragen over mijn druiven komt hij op wat hem werkelijk interesseert: ‘wanneer verwacht ik klaar te zijn ?’
Het hele dorp zit er hijgerig op te wachten: de jacht mag pas worden geopend als er geen plukkers meer in de wijngaarden zijn. Helaas oogst ik alles met de hand.
De dag dat de jacht begint lijkt het wel oorlog : knallen, lawaai en ongecoördineerd rondlopende mannen met oranje petjes. Het idee om te gaan fietsen zetten we maar even opzij. Zelfs een stuk lopen lijkt te gevaarlijk. Ik denk aan een paar jaar geleden toen ik met twee bleke Engelse toeristen voor de kelder stond te proeven. In de wijngaard stond een verdwaasd vrouwtjes-zwijn en in een rechte lijn daarachter een groepje mannen in camouflage-pakken. De grootste wees zijn geweer naar het zwijn en dus naar mij. Ik geloof dat ik vooral kwaad was dat ze zo dicht bij mijn huis waren. ‘Zijn jullie gek geworden ?’ riep ik ‘naar beneden met die geweren!’. Het wilde zwijn schrok van mijn stem en rende langs de kelder de natuur in. Nu zag ik wie de jager was: de dikke slager van de Super U. Volgens de meisjes heeft hij scalpjes van konijnen in zijn vensterbank, wat ik direct geloof. Een woedende blik uit zijn door adrenaline vertroebelde ogen toen hij langs me liep. De andere jagers waren meer beschaamd; ze wisten ook wel dat ze niet zo dichtbij mochten komen.
Maar natuurlijk is dit niets vergeleken bij een andere Franse traditie: La chasse à Courre. Mannen in knalrode ruitersjasjes, die te paard, omringd door een troep honden, urenlang een hert achtervolgen. Op een filmpje dat Marijn me stuurt zie je een uitgeput hert zich door een dorp voortslepen om uiteindelijk in de keuken van een bejaard echtpaar te worden gedood met een zwaard. Het is bijna niet te geloven dat dit mag in Frankrijk, maar het mag. Nog steeds. Dat weekend ga ik rennen met Marijn. Zonder problemen stuift ze het steile pad op dat tussen de pijnbomen en wijngaarden de berg opgaat. Ik besluit dit stuk maar even lopend te doen. Opeens zie ik een man met een oranje pet en een geweer in zijn hand. ‘Geen zorgen, we hebben u gezien!’ roept hij. Een stukje verder staan twee van zijn vrienden, hun geweer beleefd open geknakt. ‘Uw dochter is wel wat sneller dan u!’ roepen ze lachend. Ik lach terug, herken ze, stop even voor een praatje. ‘Zo vind ik de jacht niet erg’, zegt Marijn, die vegetarisch is ‘Beter dan vlees eten uit de bio-industrie’. Ik weet dat ze gelijk heeft, maar ik vind het moeilijk. ‘We houden geen dier meer over’, zeg ik, ‘ik zie nooit wat’. Als we terug zijn op het domein steken we door via de olijfboomgaard. Ik zie een kleine kuil omgewoelde aarde. Ietsje verderop weer één. Nog twee, drie naast elkaar. Het is bijna brutaal hoe de wilde zwijnen het me laten zien: ze zijn er wel degelijk.